ECLI:NL:GHARL:2020:4505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
200.266.991/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op hoor en wederhoor in mentorschapszaak met behoud van mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een mentorschap dat door de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, was ingesteld op 9 juli 2019. Verzoeker, die een verstandelijke beperking heeft en niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen, was het niet eens met de benoeming van [C] als mentor. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden door verzoeker niet te horen voordat het mentorschap werd ingesteld. Ondanks deze schending heeft het hof besloten het mentorschap in stand te houden, maar heeft het verzoek van verzoeker om de (pleeg)zus als mentor te benoemen afgewezen. Het hof oordeelde dat de belangen van verzoeker niet voldoende worden behartigd door de directe omgeving en dat een onafhankelijke derde als mentor noodzakelijk is. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek van verzoeker in hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.991/01
(zaaknummer rechtbank 7880704)
beschikking van 11 juni 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. L.F. Withaar-Weijns te Urk,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders]
,
beiden wonende te [A] ,
verder te noemen: de (pleeg)ouders,
[de pleegzus],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de (pleeg)zus,
[B],
wonende te [A] ,
de besloten vennootschap
[C] B.V.,
gevestigd te [D] ,
verder te noemen: [C] .

1.Waar gaat het over

De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
,locatie Lelystad, heeft op 9 juli 2019 een mentorschap ingesteld voor verzoeker. [C] is daarbij benoemd tot mentor.
Verzoeker is het met die beslissingen niet eens.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift in hoger beroep van 3 oktober 2019 met bijlagen 1 tot en met 6;
- een brief van [C] van 12 december 2019 met bijlagen 1 tot en met 10;
- een journaalbericht van verzoeker van 25 maart 2020 met bijlage 7;
- een bericht van verzoeker van 9 april 2020 met bijlage;
- een tweetal journaalberichten van verzoeker van 7 mei 2020 met bijlagen;
- een brief van [C] van 7 mei 2020.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek, gepland op 9 april 2020, heeft door de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus niet plaatsgevonden. Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke afdoening van de zaak.

3.Wat wordt er verzocht

3.1
Verzoeker verzoekt het hof de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 9 juli te vernietigen en (opnieuw rechtdoende) (primair) het verzoek van [C] af te wijzen dan wel (subsidiair) de (pleeg)zus tot mentor te benoemen.
3.2
[C] vindt dat hij geen partij is in deze procedure en moeilijk kan reageren op het beroepschrift. De kantonrechter heeft het initiatief genomen voor het mentorschap en een (andere) kantonrechter heeft vervolgens tot het mentorschap besloten. [C] heeft wel opgeschreven dat hij de benoeming van de kantonrechter van hem tot mentor juist vindt en dat dit zo moet blijven. Als het hof de (pleeg)zus tot mentor gaat benoemen, kan er beter geen mentorschap komen.

4.Wat zijn de feiten

4.1
Verzoeker, geboren [in] 1993, heeft een verstandelijke beperking.
Als gevolg daarvan kan hij niet lezen en schrijven. Hij woont vanaf zijn geboorte bij de (pleeg)ouders en ontvangt een uitkering (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Twee en een halve dag per week doet hij (onder begeleiding) vrijwilligerswerk bij de [E] te [A] . Ook maakt hij twee en een halve dag gebruik van dagbesteding bij [F] te [D] .
4.2
De goederen die verzoeker (zullen) toebehoren staan sinds 24 augustus 2011 onder bewind. [C] is medio 2014 in plaats van de (pleeg)ouders benoemd tot bewindvoerder.
4.3
De kantonrechter heeft op 13 juni 2019 de voortgang van het bewind besproken op een mondelinge zitting. Tijdens die zitting waren aanwezig: verzoeker, [C] en de echtgenoot van de (pleeg)zus. De kantonrechter heeft tijdens die zitting aangegeven dat zij een e-mail heeft ontvangen van de heer [G] en dat uit die e-mail blijkt dat de heer [G] bezorgd is over verzoeker. Op die zitting is ook gesproken over het indienen van een verzoek tot mentorschap door [C] .

5.De beslissing van het hof

Verzoeker in eerste aanleg
5.1
Voor zover [C] heeft gesteld dat de kantonrechter ambtshalve heeft besloten tot het instellen van een mentorschap strookt die stelling niet met de stukken.
Bij de stukken in hoger beroep bevindt zich namelijk een verzoek tot het instellen van een mentorschap dat door [C] is ingediend bij de kantonrechter. Blijkens een poststempel is dat verzoek op 18 juni 2019 door de kantonrechter ontvangen. Dat is ook de datum die in de bestreden beschikking wordt genoemd. Het hof gaat er dan ook van uit dat het verzoek van [C] heeft geleid tot de beslissing van de kantonrechter die nu wordt bestreden.
Kennelijk heeft [C] zich gehouden gevoeld tot het indienen van dat verzoek naar aanleiding van het besprokene op de zitting.
Horen
5.2
De kantonrechter heeft het verzoek van [C] aanstonds toegewezen. Het hof begrijpt dit aldus dat de kantonrechter zich daartoe bevoegd heeft geacht op grond van artikel 800 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Vast staat dat verzoeker niet door de kantonrechter is opgeroepen. Ook zijn in strijd met artikel 798 lid 2 Rv de belanghebbenden niet in de procedure betrokken. Het hof vindt dat geen juiste gang van zaken. Uit niets blijkt waaruit die spoed bestond en waarom het horen van verzoeker niet kon worden afgewacht. Dit is ook niet door de kantonrechter gemotiveerd. De kantonrechter heeft daarmee ook gehandeld in strijd met de aanbevelingen zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht. In die aanbeveling is immers ook opgenomen dat ter beoordeling van de noodzaak van het mentorschap uitgangspunt is dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord. Voor zover de kantonrechter heeft gemeend dat de belangen van verzoeker voldoende waren geborgd omdat hij bij een collega kantonrechter tijdens een zitting over het bewind zijn mening kenbaar kon maken over het mentorschap, deelt de hof die visie niet. Dat betrof geen zitting over de instelling van een mentorschap. Het hof kan zich goed voorstellen dat verzoeker zich tijdens die zitting over het bewind overvallen heeft gevoeld ten aanzien van het besprokene over het mentorschap.
5.3
Hoewel het hof dus met verzoeker van mening is dat zijn recht op hoor en wederhoor door de kantonrechter is geschonden, verbindt het hof hieraan geen gevolgen. Het hof heeft deze verzuimen hersteld door verzoeker en de belanghebbenden alsnog in de gelegenheid te stellen hun standpunten toe te lichten.
De gronden voor een mentorschap
5.4
Een mentorschap kan worden ingesteld als een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Niet in geschil is dat verzoeker als gevolg van zijn geestelijke beperkingen bemoeilijkt wordt om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Verzoeker zal altijd aangewezen zijn op hulp en begeleiding. Ook in die situatie is het uitspreken van een mentorschap geen vanzelfsprekendheid. Er moet wel een reden zijn om dat te doen. Zeker als het zoals hier gaat om een verzoek dat niet door degene om wie het gaat is ingediend. Verzoeker is niet op zichzelf aangewezen. Hij heeft verschillende mensen uit zijn pleeggezin om zich heen die voor hem zorgen en zijn belangen willen behartigen. Het hof is er alleen niet van overtuigd geraakt dat de belangen van verzoeker in voldoende mate worden gezien, onderkend en behartigd door de directe mensen om hem heen. Op basis van de stukken heeft het hof grote zorg dat verzoeker door zijn directe verzorger(s) wordt geremd in zijn ontwikkeling ten gevolge waarvan verzoeker zijn mogelijkheden niet optimaal kan benutten.
Zo is er bij de hulpverlening voldoende vertrouwen dat verzoeker in staat is om aan te leren zelfstandig de busrit te maken naar zijn dagbesteding en dat dit ook goed zou zijn voor het zelfvertrouwen van verzoeker. Hetzelfde geldt voor het aanleren van vaardigheden met betrekking tot zijn weekgeld en het benutten van zijn arbeidsvermogen. In het belang van verzoeker vindt het hof daarom belangrijk dat er een mentorschap wordt ingesteld.
De te benoemen persoon
5.5
In dat geval dat het hof de gronden voor een mentorschap aanwezig acht, wil verzoeker dat de (pleeg)zus wordt benoemd als mentor. De (pleeg)zus is daartoe ook bereid. In de wet is bepaald dat het hof in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene inzake de te benoemen mentor volgt. Ook is in de wet bepaald dat een natuurlijke persoon uit de directe familie of omgeving van de betrokkene daarbij de voorkeur verdient.
Het hof vindt alleen dat zich juist in de situatie van verzoeker gegronde redenen zich tegen de benoeming van de (pleeg)zus tot mentor verzetten. Juist in de situatie van verzoeker is het van belang dat het mentorschap wordt uitgeoefend door een onafhankelijke derde, door iemand die niet onderdeel is van het familiesysteem waar verzoeker afhankelijk van is. Het hof leest in de stukken dat er vanuit de hulpverlening zorgen zijn over verzoeker. Over hoe hij woont en wat voor hem het beste is om zich te ontwikkelen. Verzoeker woont bij de (pleeg)ouders. De (pleeg)ouders zijn ook de (pleeg)ouders van de (pleeg)zus. Tot op heden is het ook de (pleeg)zus niet gelukt om te bevorderen dat verzoeker zich optimaal ontwikkelt en zo veel als mogelijk taken en handelingen zelf verricht. Verzoeker is door zijn beperkingen kwetsbaar en beïnvloedbaar. Onenigheid binnen het familiesysteem over het stimuleren van de mogelijkheden van verzoeker en de wijze waarop moet in het belang van verzoeker worden voorkomen. Dat betekent dat het hof zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van verzoeker in hoger beroep afwijst.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek van verzoeker in hoger beroep af;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 juli 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 11 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.