ECLI:NL:GHARL:2020:4545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
21-002896-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijke corruptiezaak bij de Rijksuniversiteit Groningen met veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, voormalig hoofd technisch beheer van de Rijksuniversiteit Groningen, is veroordeeld tot 32 maanden gevangenisstraf en moet een schadevergoeding van meer dan 1 miljoen euro betalen aan de universiteit. De zaak betreft ambtelijke corruptie waarbij de verdachte opdrachten voor onderhoudswerkzaamheden aan bevriende bouwbedrijven gunde in ruil voor smeergeld en andere voordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode, van 1 augustus 2007 tot en met 25 januari 2016, als ambtenaar giften en beloftes heeft aangenomen en gevraagd, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade voor de RUG. Het hof heeft de verdachte in een eerdere fase van de procedure vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard. De verdachte heeft zich niet kunnen verenigen met de strafoplegging en de beslissingen omtrent de benadeelde partijen. Het hof heeft de strafmaat gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep, maar heeft desondanks een aanzienlijke gevangenisstraf opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de impact op de integriteit van de overheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002896-17
Uitspraak d.d.: 19 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2017 met parketnummer 08-997038-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het openbaar ministerie heeft op 13 juni 2017 het hoger beroep ingetrokken. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich kan verenigen met de bewezenverklaring zoals neergelegd in het vonnis, met uitzondering van de bewezenverklaring van de onderdelen a. en o. Voorts heeft verdachte aangegeven zich niet te verenigen met de beslissingen omtrent de strafoplegging en de benadeelde partijen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 december 2018, 5 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw recht doende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 3 jaren en 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.L.F. Groenhuijsen, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep van het hem onder sub k, sub l en sub m ten laste gelegde vrijgesproken. Hoger beroep tegen deze deelvrijspraken staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover thans nog aan de orde –en zoals deze luidt na wijziging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 augustus 2007 tot en met 25 januari 2016, te Groningen en/of Harkstede en/of Peize en/of Thesinge, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) - natuurlijke en/of rechtspersonen -, althans alleen,
als ambtenaar, (telkens) een gift en/of dienst en/of belofte heeft aangenomen en/of gevraagd;
welke gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) onder meer heeft/hebben bestaan uit:
a) het ter beschikking stellen van een auto, kenteken [kenteken 1] en/of
b) het (doen of laten) regelen van een dienstverband voor [zoon verdachte] en/of
c) het (doen of laten) betalen van loon aan [zoon verdachte] en/of;
d) het (doen of laten) regelen van een dienstverband voor [betrokkene 1] en/of
e) het (doen of laten) betalen van loon aan [betrokkene 1] en/of
f) het (doen of laten) inkopen en betalen van materialen voor [betrokkene 2] en/of
g) de helft, dan wel een gedeelte van de verkoopopbrengst van materialen door
[betrokkene 2] , en/of;
h) een auto, kenteken [kenteken 2] en/of
i) het gebruikmaken van een tankpas en/of
j) het (doen of laten) betalen van een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro aan [zoon verdachte] en/of
n) het (doen of laten) betalen van een geldbedrag van 7.500 euro aan [betrokkene 3] en/of
o) (woning [betrokkene 3] ) het (doen of laten) betalen van de factuur d.d. 15 september 2014 van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] , DOC-236 (p. 2243) en/of zonnepanelen
p) (woning [verdachte] ) het (doen of laten) betalen van de factuur:
- d.d. 13 mei 2015 van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] ,
DOC-239 (p. 2247) en/of
- d.d. 1 juni 2015 van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] ,
DOC-240 (p. 2248),
terwijl hij die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) telkens heeft
- aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze hem werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden:
1o teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te
doen en/of na te laten en/of;
2° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht,
in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of;
- gevraagd:
3° teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te
doen en/of na te laten en/of;
4° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht,
in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten;
en/of
terwijl hij die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) telkens heeft
- aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze hem werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden:
1° teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen en/of na te laten en/of 2° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of;
- gevraagd:
3° teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen en/of na te laten en/of; 4° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder sub a en sub o ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode vanaf 1 augustus 2007 tot en met 25 januari 2016,
te Groningen en/of Harkstede en/of Peize en/of Thesinge, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) - natuurlijke en/of rechtspersonen -, althans alleen,
als ambtenaar,
(telkens
)een gift
en/of dienst en/of belofteheeft aangenomen en
/ofgevraagd;
welke gift
(en
) en/of belofte(n) en/of dienst(en)onder meer
heeft/hebben bestaan uit:
a) het ter beschikking stellen van een auto, kenteken [kenteken 1] en/of
b) het
(doen oflaten
)regelen van een dienstverband voor [zoon verdachte] en
/of
c) het
(doen oflaten
)betalen van loon aan [zoon verdachte] en
/of;
d) het
(doen oflaten
)regelen van een dienstverband voor [betrokkene 1] en
/ofe) het
(doen oflaten
)betalen van loon aan [betrokkene 1] en
/of
f) het
(doen oflaten
)inkopen en betalen van materialen voor [betrokkene 2] en
/of
g) de helft
, dan wel een gedeeltevan de verkoopopbrengst van materialen door
[betrokkene 2] , en
/of;
h) een auto, kenteken [kenteken 2] en
/of
i) het gebruikmaken van een tankpas en
/of
j) het
(doen oflaten
)betalen van een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro aan [zoon verdachte] en
/of
n) het
(doen oflaten
)betalen van een geldbedrag van 7.500 euro aan [betrokkene 3] en
/of
o) (woning [betrokkene 3] ) het (doen of laten) betalen van de factuur d.d. 15 september 2014 van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] , DOC-236 (p. 2243) en/of zonnepanelen
p)
(woning [verdachte] )het
(doen oflaten
)betalen van de factuur:
- d.d. 13 mei 2015 van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] ,
DOC-239 (p. 2247)en
/of
- d.d. 1 juni 2015 van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] ,
DOC-240 (p. 2248),
terwijl hij die gift
(en
) en/of belofte(n) en/of dienst(en)telkens heeft
- aangenomen, terwijl hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze hem werd
(en
)gedaan en/of verleend en/of aangeboden:
1o teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te
doen en/of na te laten en
/of;
2° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht,
in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of;
- gevraagd:
3° teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te
doen en/of na te laten
en/of;
4° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht,
in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten;
en
/of
terwijl hij die gift
(en
) en/of belofte(n) en/of dienst(en)telkens heeft
- aangenomen, terwijl hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze hem werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden:
1° teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen en/of na te laten en
/of 2° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of;
- gevraagd:
3° teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen en/of na te laten.
en/of; 4° ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan, verleend, aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd

en

als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen om (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren en zes (6) maanden met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat bij een strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het bijzonder heeft de raadsman gewezen op het feit dat verdachte te negatief voor het voetlicht is gebracht. Voors heeft de verdediging aangegeven dat het benadelingsbedrag een eerste uitgangspunt is maar dat verdisconteerd moet worden hoeveel de verdachte zelf met het bewezen verklaarde feit heeft verdiend. De verdediging verzoekt dan ook om de mate waarin verdachte zelf voordeel heeft verkregen in strafmatigende zin mee te wegen bij de strafoplegging. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het strafmaximum voor het ten laste gelegde feit tot 1 januari 2015 vier jaren gevangenisstraf betrof en nadien pas is verhoogd tot 6 jaren gevangenisstraf.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de verdediging in strafmatigende zin aandacht gevraagd voor het feit dat verdachte first-offender is, de negatieve beeldvorming in de media, het verlies van zijn baan, het feit dat zijn partner na een huwelijk van veertig jaren van hem gescheiden is en de leeftijd van verdachte. De verdediging heeft verzocht om tot een strafoplegging te komen die past bij de vaste lijn in de rechtspraak en waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte was ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten hoofd technisch beheer bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en had een arbeidsverleden van ongeveer 40 jaren bij deze universiteit. Verdachte fungeerde als leidinggevende van een afdeling die belast was met het beheer en onderhoud van de gebouwen van de RUG, waarbij hij veelvuldig contacten had met particuliere bedrijven. Hij vervulde aldus een
maatschappelijke voorbeeldfunctie en zijn gedrag in die hoedanigheid had daarom bij uitstek onberispelijk moeten zijn. Hij heeft door zijn vergaand grensoverschrijdend gedrag niet alleen het vertrouwen van de RUG geschaad, maar ook het vertrouwen van de maatschappij in de integriteit van ambtenaren. Het hof acht het handelen van verdachte dan ook zeer laakbaar.
Het aannemen van giften, diensten en beloftes corrumpeert het ambtelijk apparaat. Verdachte heeft hiermee het adequaat functioneren van de overheid in gevaar gebracht. Daarbij is niet alleen de RUG door zijn handelen financieel benadeeld, ook heeft het handelen van verdachte ertoe geleid dat andere bedrijven de kans is ontnomen overheidsopdrachten te verwerven. De verdachte heeft strikt uit eigenbelang gehandeld om zo zichzelf en zijn familieleden financieel te bevoordelen. Dit gedurende langere tijd waarin ook ruimte voor bezinning bestond.
Met het begaan van ambtelijke corruptie wordt de integriteit van de overheid in haar diepste
wezen geraakt. De strafbedreiging van dit delict is aanzienlijk, vier jaren gevangenisstraf en
sinds de wetwijziging op 1 januari 2015 zes jaren.
Een belangrijke factor bij de strafmaat is de omvang van het nadeel dat verdachte door
zijn/haar handelen heeft veroorzaakt. Uit het dossier en de bewezenverklaring komt naar
voren dat verdachte een aandeel heeft gehad in de ambtelijke corruptie waarbij in veel gevallen ten onrechte kosten zijn gedeclareerd bij de RUG en door die instantie ook zijn uitbetaald.
Aldus is gemeenschapsgeld voor andere doelen aangewend dan waarvoor deze gelden door
de gemeenschap ter beschikking zijn gesteld.
Het hof gaat bij het vaststellen van het benadelingsbedrag uit van het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal voordeel verdachten en nadeel RUG (AMB-045).
Het nadeel voor de RUG met betrekking tot het salaris van medeverdachte [zoon verdachte] is in dat proces-verbaal vastgesteld op € 823.447,-. Nu is gebleken dat [zoon verdachte] wel enige werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de RUG gaat het hof voor deze post uit van een benadelingsbedrag van € 750.000,-. Voor de overige bewezen posten neemt het hof het genoemde proces-verbaal als uitgangspunt. Het benadelingsbedrag komt dan boven
€ 1.000.000,- uit.
Het hof is van oordeel dat voor afdoening van de bewezen verklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zoekt daarbij, gelet op het samenstel van het bewezen verklaarde handelen van verdachte, aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting bij fraudezaken, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in geval van een benadelingsbedrag dat hoger is dan 1 miljoen euro uitgaat van een gevangenisstraf van minimaal 24 maanden, oplopend tot de maximale op het delict gestelde gevangenisstraf. Al naar gelang van specifieke factoren kan de op te leggen straf vermeerderd of gematigd worden.
Als strafverzwarende factoren houdt het hof rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft zich gedurende zeer geruime tijd schuldig gemaakt aan omkopingen. Het hof neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 2] meegesleept heeft in het strafbaar handelen omdat zij dachten van hem afhankelijk te zijn voor mogelijke opdrachten de RUG. Bovendien heeft hij zijn zoon en zijn schoondochter in zijn kielzog meegezogen door voor hen dienstverbanden en het daarbij behorende loon te regelen bij de bedrijven van respectievelijk [betrokkene 4] en [betrokkene 5] die het loon weer met een opslag van 10% declareerden bij de RUG. Het hof houdt voorts als strafverzwarende factor rekening met de stuitende brutaliteit die uitgaat van zijn materialenhandel tezamen met medeverdachte [betrokkene 2] , volledig op kosten van de RUG en puur voor zijn eigen gewin. Ook voor wat betreft zijn rol in het bevoordelen van zijn ondergeschikte, [betrokkene 3] , ziet het hof verdachtes motief veeleer gelegen in het feit dat hij er belang bij had [betrokkene 3] , als collega met controleverantwoordelijkheden ten aanzien van de facturenstroom, te vriend te houden.
Uit een en ander komt naar voren dat verdachte, die bekend stond geen tegenstand te dulden, in alle bewezen verklaarde gevallen degene was die het initiatief nam om een stroom van corruptie op gang te brengen, waarbij hij in wezen anderen onder druk zette om hem om te kopen met voordelen voor zichzelf, voor zijn verwanten en voor de corrupte derden zelf, alles ten nadele van de RUG.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte,
waaronder de gevolgen die deze strafprocedure voor hem zowel zakelijk als privé heeft
gehad. Het hof merkt hierbij wel op dat een aanzienlijk deel van deze gevolgen direct
voortvloeien uit de door verdachte zelf begane strafbare feiten en in die zin niet voor
strafmatiging in aanmerking komen. Ook de publiciteit is geen aanleiding om in strafmatigende zin in de strafmaat mee te wegen. Tot slot houdt het hof rekening met het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en het feit dat verdachte een bekennende verdachte is.
Alles afwegende wordt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden in beginsel passend en geboden geacht.
Redelijke termijn
Door de verdediging is gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 25 januari 2016 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 17 mei 2017 vonnis gewezen. In eerste aanleg is derhalve de redelijke termijn niet overschreden.
Namens verdachte is op 31 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het dossier is op 14 december 2017 ter griffie van het hof binnengekomen. Op 12 december 2018 heeft een regieziting plaatsgevonden. Bij tussenarrest van 21 december 2018 is de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van een getuige. Eerst op de zitting van 5 juni 2020 is de zaak door het hof inhoudelijk behandeld. Op 19 juni 2020 zal het hof arrest wijzen. De totale tijdsduur in hoger beroep bedraagt daarmee drie (3) jaren en één (1) maand. Het hof constateert dat in hoger beroep de redelijke termijn met ruim dertien (13) maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel dat die overschrijding in de straf dient te worden verdisconteerd. Om die reden zal het hof in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden opleggen. Deze straf is passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksuniversiteit Groningen

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.350.967,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.350.967,10. De geleden schade bedraagt € 1.141.661,--. Daarnaast heeft de RUG de vergoeding van materiële schade gevorderd voor de werkzaamheden die in het kader van de fraude verricht zijn door:
- Hoffmann Bedrijfsrecherche € 156.387,65;
- Deloitte € 30.870,13;
- Plas & Bossinade € 2.786,45;
- PWC € 19.261,87;
Verder heeft de RUG verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de vordering van de RUG ontvankelijk ten aanzien van het
schadebedrag. Daarnaast heeft de RUG volgens de advocaat-generaal ook andere kosten
gemaakt, die met uitzondering van de kosten van Plas & Bossinade, in direct verband staan
met de corruptie waarvoor verdachte verantwoordelijk is. De advocaat-generaal heeft het
schadebedrag voor verdachte bepaald op € 613.907,08,- ten aanzien van de overige gevorderde kosten heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze, met uitzondering van de kosten van Plas & Bossinade, eveneens worden toegewezen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ook de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In de vordering is door de benadeelde partij geen concrete onderbouwing gegeven met feiten en omstandigheden die de omvang van het gestelde staaft. Het alsnog verrichten van het vereiste onderzoek om de vordering gedegen te kunnen beoordelen, leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen voor zover deze is gegrond op het benadelingsbedrag zoals dat door de FIOD is berekend. Een gedegen onderbouwing van de omvang van de schade ontbreekt.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. In het kader van de strafmaat is het hof uitgegaan van het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal voordeel verdachten en nadeel RUG (AMB-045).
Het hof is anders dan de verdediging van oordeel dat genoemd proces-verbaal wel degelijk als onderbouwing van de vordering kan worden gebezigd. Het hof overweegt als volgt.
Uit het genoemde proces-verbaal blijkt dat de RUG tot de navolgende bedragen is benadeeld:
b en c: € 823.447,- Nu is gebleken dat [zoon verdachte] wel enige werkzaamheden heeft verricht gaat het hof voor deze post uit van een benadelingsbedrag van
€ 750.000,-.
d en e: € 184.924,-
f en g: € 68.224,-
h: € 8.500,-
i: € 2.000,-
j: € 11.900,- (10.000,- + btw)
n: € 9.983,- (€ 7.500,- + btw en 10% opslag)
p:
€ 13.759,- +
Totaal € 1.049.290,-
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de schade die is gevorderd voor de werkzaamheden die door derden in het kader van de fraude verricht zijn, is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft de gevorderde proceskosten is het hof van oordeel dat deze kosten - bij
gebreke van vertegenwoordiging ter zitting alsmede van enig blijk van een door een advocaat opgesteld processtuk - niet voor toewijzing in aanmerking komen. De benadeelde partij wordt ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 363 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder sub k, sub l en sub m ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het saldo van het bankrekeningnummer NL66ABNA0900387807 zijnde € 7.154,11.

Vordering van de benadeelde partij Rijksuniversiteit Groningen

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksuniversiteit Groningen ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.049.290,00 (een miljoen negenenveertigduizend tweehonderdnegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Rijksuniversiteit Groningen, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.049.290,00 (een miljoen negenenveertigduizend tweehonderdnegentig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 360 (driehonderd zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 19 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 juni 2020.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.