ECLI:NL:GHARL:2020:4617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
200.265.335/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige en benoeming van voogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar dochter, geboren in 2007. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, was het niet eens met de beëindiging van haar gezag en de benoeming van de William Schrikker Stichting als voogd. De rechtbank had geoordeeld dat het gezag van de moeder moest eindigen omdat haar opvoedvaardigheden onvoldoende waren en zij niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder, haar advocaat, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) betrokken waren. De minderjarige is ook gehoord door het hof. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden hulp heeft ontvangen van verschillende instanties, maar dat zij niet voldoende inzicht heeft in haar opvoedvaardigheden en de behoeften van haar dochter. De minderjarige woont sinds 2017 bij pleegouders en heeft zich daar goed ontwikkeld.

Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de minderjarige te dragen. De stabiliteit en duidelijkheid voor de minderjarige zijn van groot belang, en daarom bekrachtigt het hof de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen. De omgang tussen de moeder en de minderjarige blijft belangrijk, en het hof benadrukt dat de moeder goed geïnformeerd moet worden over belangrijke beslissingen die de minderjarige aangaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.335/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 126219)
beschikking van 4 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te [M] ,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de beslissing van de rechtbank of de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 september 2019;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cats van 7 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cats van 24 februari 2020 met productie(s).
2.2
Op 11 mei 2020 is de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2007 (verder: [de minderjarige] ), verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling bij het hof heeft op 11 mei 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI is verschenen mevrouw [C] . De persoonlijk begeleidster van de moeder, mevrouw [D] ( [E] ), heeft de mondelinge behandeling met toestemming van het hof als toehoorder bijgewoond.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is de dochter van de moeder en [F] (verder: de ouders van [de minderjarige] ).
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie twee volwassen zonen. De jongste zoon van de moeder is in november 2018 bij een ongeluk om het leven gekomen.
3.3
De ouders van [de minderjarige] zijn niet meer bij elkaar. De moeder oefende tot aan de bestreden beschikking alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit (verder: het gezag).
3.4
[de minderjarige] woont sinds 4 november 2016 niet meer bij de moeder.
3.5
[de minderjarige] is op 16 maart 2017 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst op 26 februari 2019 tot 16 maart 2020.
3.6
Ook is [de minderjarige] sinds 16 maart 2017 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds juni 2017 woont zij in het perspectief-biedend pleeggezin van de pleegouders. Haar pleegmoeder is een zus van de moeder. Ook deze machtiging is steeds verlengd, eveneens voor het laatst op 26 februari 2019 tot 16 maart 2020.
3.7
De moeder heeft eens in de veertien dagen gedurende een middag omgang met [de minderjarige] , onder begeleiding van de pleegmoeder. Daarnaast is er één keer per week een belmoment tussen de moeder en [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft af en toe via social media contact met haar vader.
3.8
De moeder krijgt begeleiding vanuit [E] . Naast de gezinsvoogd is een
pleegzorgbegeleider en een medewerker van [G] ( [G] )
vanuit [H] bij de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] betrokken.

4.Waar het in hoger beroep over gaat

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen.
4.2
De moeder verzoekt het hof die beslissing ongedaan te maken (te ‘vernietigen’). Zij wil dat het hof het verzoek van de raad om haar gezag te beëindigen alsnog zal afwijzen.
4.3
De raad en de GI zijn het niet eens met het verzoek van de moeder en vragen het hof de beslissing van de rechtbank in stand te laten (te ‘bekrachtigen’).

5.De beoordeling van het verzoek van de moeder

Wat staat er in de wet?
5.1
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als:
( a) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding niet kan dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn,
of
( b) de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Ook de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind zijn van belang voor deze zaak. Daaruit volgt dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing over de beëindiging van het gezag van de ouder(s). Een kind dat niet in het eigen gezin verblijft, heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie (voor [de minderjarige] : het pleeggezin waar zij nu woont) en duidelijkheid over het eigen opvoedingsperspectief.
Wat heeft de rechtbank besloten?
5.3
Ieder opgroeiend kind heeft opvoeders (of bij eenoudergezinnen: een opvoeder) nodig die over zogenaamde opvoedvaardigheden beschikken (beschikt). Die vaardigheden moeten voldoende zijn om het betreffende kind goed en voldoende veilig op te laten groeien. De rechtbank heeft beslist dat het gezag van de moeder moet eindigen omdat volgens de rechtbank de opvoedvaardigheden van de moeder niet voldoende zijn en omdat de rechtbank denkt dat het de moeder niet of niet snel genoeg zal lukken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen.
Wat vindt de moeder van de beslissing van de rechtbank?
5.4
De moeder heeft in hoger beroep twee bezwaren (‘grieven’) tegen de beslissing van de rechtbank geuit. Daarmee wil ze dat het hof de vraag wie het gezag over [de minderjarige] moet hebben volledig opnieuw beoordeelt. De moeder vindt - kort gezegd - dat ze de noodzakelijke opvoedvaardigheden wel heeft. Ze heeft immers ook twee zoons uit een eerdere relatie grootgebracht. Ze heeft niet voldoende de kans gekregen om dat bij [de minderjarige] te laten zien. Waar ze bepaalde vaardigheden nog niet heeft, is ze zich dat voldoende bewust en werkt ze er hard aan om die vaardigheden te leren. Ze heeft ook zelf hulp gezocht toen ze de problemen van [de minderjarige] niet meer aankon. Dat ze sommige dingen nog niet geleerd heeft, komt omdat de gezinsvoogd steken heeft laten vallen. Ook is de communicatie vanuit de hulpinstanties met de moeder niet voldoende geweest. Zo zijn door uitval van een medewerker van de [G] de resultaten van de [G] niet goed aan haar teruggekoppeld. Daardoor kon ze - buiten haar schuld - niet voldoende vooruitgang boeken of laten zien. Sowieso moet door het hof ook aan [de minderjarige] gevraagd worden wat ze wil voordat er een beslissing door het hof wordt genomen. Om al deze redenen vindt de moeder dat het gezag over [de minderjarige] bij haar moet blijven.
Wat vinden de raad en de GI?
5.5
De raad en de GI vinden dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Zij vinden dat de moeder in de afgelopen jaren wel voldoende de mogelijkheid heeft gehad om de ontbrekende opvoedvaardigheden aan te leren, maar dat uit onderzoeken en rapporten van de betrokken hulpinstanties blijkt dat dit de moeder - ondanks alle gegeven hulp en ondersteuning - niet voldoende is gelukt en ook niet zal lukken binnen een aanvaardbare termijn. De raad en de GI denken dat dat vooral komt omdat de moeder nog steeds vindt dat [de minderjarige] ‘moeilijk’ is en dat problemen tussen haar en [de minderjarige] niet door haar eigen manier van opvoeden komen, maar vooral aan [de minderjarige] zelf liggen. Hoewel de GI het met de moeder eens is dat de communicatie met de moeder soms beter had gekund, vindt de GI niet dat ze (de moeder) daardoor onvoldoende kans heeft gehad om verbetering bij het opvoeden van [de minderjarige] te laten zien. Nu [de minderjarige] intussen al een paar jaar bij haar pleegouders in huis woont, daar haar draai heeft gevonden en het weer goed met haar gaat, is het volgens de raad en de GI belangrijk voor [de minderjarige] dat zij duidelijkheid krijgt over waar zij verder zal opgroeien, zodat zij en haar pleegouders zich daarop in kunnen stellen. Die duidelijkheid komt er niet als de moeder toch het gezag behoudt en de thuis- en woonsituatie van [de minderjarige] ieder jaar opnieuw door de rechter moet worden bekeken.
Wat vindt [de minderjarige] zelf?
5.6
[de minderjarige] heeft voor de zitting bij het hof met een van de rechters van het hof gesproken. Ze heeft verteld dat het goed met haar gaat in het pleeggezin en dat ze goed met de pleegouders en hun kinderen kan opschieten. Ook gaat het goed op school, zit ze op gym en heeft ze niet alleen vrienden maar ook een coach die veel van haar weet en met haar praat. [de minderjarige] heeft aan de rechter van het hof een stappenplan laten zien dat ze samen met haar coach heeft gemaakt. Dat plan komt er op neer dat [de minderjarige] op termijn wel weer bij de moeder zou willen wonen, maar dat ze eerst een lange tijd en onder begeleiding samen moeten oefenen, voordat [de minderjarige] weer echt bij de moeder kan komen wonen. Van het oefenen en samenzijn van [de minderjarige] en de moeder moeten video-opnamen worden gemaakt, zodat de rechter kan zien dat de moeder [de minderjarige] kan opvoeden en dat het weer goed tussen hen gaat.
Wat vindt het hof?
5.7
Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Het hof neemt de redenen van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.8
In de tijd dat [de minderjarige] nog bij de moeder woonde ging het niet goed met [de minderjarige] . Zowel bij de moeder thuis als ook op school had ze soms forse woede-uitbarstingen. Deze buien duurden vaak heel lang, waarbij ze veel schreeuwde en schold. Ook gooide ze wel met spullen en liep ze soms weg. Verder kwam het voor dat ze iets stal of ergens over loog. De moeder wist niet goed hoe ze met dit gedrag moest omgaan. Ook waren er zorgen over het contact tussen [de minderjarige] en [I] , de toenmalige vriend van de moeder, die een TBS- en gevangenisverleden heeft. Het ging in die tijd dus niet goed met [de minderjarige] ; ze werd, zoals de wet het zegt, ‘ernstig in haar ontwikkeling bedreigd’. Omdat de moeder zelf ook vond dat het (thuis) niet goed ging met [de minderjarige] heeft zij hulp van instanties gezocht. De moeder heeft er toen ook mee ingestemd dat [de minderjarige] ergens anders (in een crisispleeggezin) ging wonen. Daarna is in 2017 door de kinderrechter besloten dat [de minderjarige] onder toezicht moest worden gesteld en ook dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] moest voortduren. Nadat [de minderjarige] eerst bij twee verschillende crisispleeggezinnen heeft gewoond is zij in juni 2017 bij de pleegouders gaan wonen. Daar woont ze dus nu al zo’n drie jaar.
5.9
Sinds 2012, dus al ver voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] , heeft de moeder hulp gekregen van verschillende instanties (onder andere GGZ, Centrum voor Jeugd en Gezin Drenthe, [H] , [J] en [K] ) en zijn er veel gesprekken met de moeder en met [de minderjarige] gevoerd over de problemen die thuis en op school speelden. Ook is er, onder meer met behulp van [G] , gekeken (‘geobserveerd’) naar hoe de moeder en [de minderjarige] met elkaar omgaan als ze samen zijn. Uit de rapporten van die verschillende instanties, de verslagen van de gevoerde gesprekken en van de observaties is het ook voor het hof voldoende duidelijk geworden dat de moeder - ondanks haar inzet - niet voldoende inziet wat zij aan opvoedvaardigheden mist en ook niet goed ziet wat [de minderjarige] als opgroeiend meisje nodig heeft. Daardoor lukte het niet om de situatie voor [de minderjarige] bij de moeder thuis te verbeteren. De moeder denkt nog steeds dat de problemen tussen haar en [de minderjarige] niet door haar manier van opvoeden komen, maar doordat [de minderjarige] ‘moeilijk’ is. Het hof is dat, net als de hiervoor genoemde hulpverleningsinstanties en de rechtbank, niet met de moeder eens. Het hof vindt ook niet dat het uitblijven van verbetering van de situatie tussen de moeder en [de minderjarige] te maken heeft met een gebrek aan communicatie door de GI en/of het uitvallen van de [G] -trainer. De klachten over de communicatie speelden namelijk vooral nadat de GI aan de moeder had laten weten dat [de minderjarige] bij de pleegouders zou moeten opgroeien. De [G] die tijdens de ondertoezichtstelling is ingezet was bedoeld om de omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] plezieriger te laten verlopen en dus niet om te kijken of [de minderjarige] weer bij de moeder zou kunnen wonen.
5.1
Doordat de moeder niet voldoende inziet wat zij zelf mist aan vaardigheden, kan zij [de minderjarige] niet de veiligheid en stabiliteit bieden die zij als opgroeiend kind nodig heeft. Zo heeft de moeder de neiging om volwassen onderwerpen met [de minderjarige] te willen bespreken, terwijl [de minderjarige] daar nog helemaal niet aan toe is en dit niet goed voor haar is. Ook tijdens de zitting bij het hof werd duidelijk dat de moeder graag volwassen onderwerpen met [de minderjarige] zou willen bespreken. Daarnaast blijven er zorgen over [I] , de (inmiddels) ex-vriend van de moeder. [de minderjarige] heeft meerdere keren dingen over [I] verteld die de instanties (zoals de raad en de GI) zorgen geven. In de verschillende gesprekken met hulpverleners heeft de moeder niet laten zien dat zij goed genoeg begrijpt dat het belangrijk is dat [I] uit de buurt van [de minderjarige] wordt gehouden en dat de moeder met [I] geen contact onderhoudt.
5.11
Omdat er al zoveel pogingen zijn gedaan om de moeder meer inzicht in haar rol als moeder te laten krijgen en die pogingen niet genoeg succes hebben gehad, heeft het hof niet de verwachting dat de moeder alsnog voldoende snel (oftewel: binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn) in staat zal zijn om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen.
5.12
Daarbij komt dat [de minderjarige] inmiddels al drie jaar in het pleeggezin woont en dat het daar goed met haar gaat. [de minderjarige] is een ‘gehechtheidsrelatie’ aan het opbouwen met de pleegouders en heeft binnen het pleeggezin haar draai gevonden. Sinds zij bij de pleegouders woont is het gedrag van [de minderjarige] in positieve zin veranderd en haar boze buien zijn (zo goed als) verdwenen. Ook op school gaat het goed; het gaat goed met leren en ze heeft er vrienden. [de minderjarige] is in november 2017 nog door [L] in [M] onderzocht en dat onderzoek heeft geen bijzonderheden meer opgeleverd. Het hof vindt het belangrijk dat deze stabiele situatie voor [de minderjarige] nu zo blijft en dat voor iedereen duidelijk wordt waar zij verder opgroeit (haar ‘perspectief’).
5.13
Omdat de aanvaardbare termijn is verstreken zijn een (jaarlijks te verlengen) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing geen passende maatregelen meer. Door het gezag van de moeder te beëindigen wordt voor iedereen duidelijk dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt. Dat is vooral voor [de minderjarige] van belang omdat zij behoefte heeft aan duidelijkheid over haar toekomst. Dat blijkt volgens het hof ook uit het gedetailleerde stappenplan dat [de minderjarige] aan de rechter van het hof heeft laten zien. Hieruit kan worden afgeleid dat [de minderjarige] erg bezig is met haar woonsituatie en de plek waar ze verder op zal kunnen groeien. Dat zou niet nodig moeten zijn voor een meisje van haar leeftijd. Het is dus belangrijk om nu duidelijkheid te geven over haar toekomst. Het beëindigen van het gezag van de moeder zal aan die duidelijkheid bijdragen.
Conclusie
5.14
Uit alles wat hiervoor is geschreven volgt dat het hof het eens is met de beslissing van de rechtbank. Het hof zal die beslissing daarom in stand laten (‘bekrachtigen’).
5.15
Het hof wil tot slot nog zeggen dat de moeder natuurlijk een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] zal blijven spelen. Het is daarom ook van belang dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] goed geregeld is en dat de moeder goed geïnformeerd wordt over belangrijke beslissingen die voor [de minderjarige] worden genomen. Het hof gaat er daarnaast van uit dat de voogd er - samen met de pleegouders - op zal letten dat de moeder vanuit de pleegouders regelmatig en voldoende wordt geïnformeerd over hoe het met [de minderjarige] gaat. Ook gaat het hof ervan uit dat door de voogd en de pleegouders zal worden overlegd met de moeder en [de minderjarige] over mogelijkheden om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] aan te passen aan de nieuwe situatie.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 juni 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, I.M. Dölle en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 4 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.