ECLI:NL:GHARL:2020:4644

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
21-006470-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake openlijke geweldpleging en beschadiging van een auto door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2019. De verdachte, een minderjarige, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, en diefstal van een jas. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft hem wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging met letsel ten gevolge en voor het beschadigen van een auto. De verdachte heeft op 3 januari 2019 samen met anderen geweld gepleegd tegen het slachtoffer [benadeelde partij 1], waarbij hij met een boksbeugel heeft geslagen en met een mes in de benen heeft gestoken. Dit geweld vond plaats op een openbare weg, wat de openbaarheid van de gedraging bevestigt. Het hof heeft de strafmaat bepaald op 222 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] is afgewezen omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de diefstal van de jas. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006470-19
Uitspraak d.d.: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2019 met parketnummer 18-840000-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde en tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde tot:
  • een jeugddetentie voor de duur van 222 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de rechtbank aan verdachte zijn opgelegd - met uitzondering van het meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern - en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en;
  • een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen jas conform het vonnis van de rechtbank zal worden beslist. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zake van het onder 4 tenlastegelegde

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot:
  • een jeugddetentie voor de duur van 222 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht bij de jeugdreclassering, meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern, meewerken aan begeleid wonen, een behandelverplichting, meewerken aan bloed- of urineonderzoek, het hebben van dagbesteding en het volgen van onderwijs en een contactverbod met [benadeelde partij 1] , met opdracht aan de jeugdreclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, met het bevel dat de gestelde voorwaarden en het door de jeugdreclassering uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 60 uren jeugddetentie.
Voorts heeft de rechtbank:
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter hoogte van een bedrag van € 2.225,40 hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toegewezen tot een bedrag van € 943,06, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering;
  • de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3] afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave gelast van de inbeslaggenomen jas van het merk Parajumpers aan [benadeelde partij 3] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep nog van belang - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- de auto waar die [benadeelde partij 1] in reed heeft/hebben klemgereden en/of
- die [benadeelde partij 1] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben geslagen en/of
- met een mes in de buik van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , openlijk, te weten op/aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij 1] door de auto waar die [benadeelde partij 1] in reed klem te rijden en/of die [benadeelde partij 1] vast te houden en/of met een boksbeugel te slaan en/of in het gezicht van die [benadeelde partij 1] te slaan en/of met een mes in de buik van die [benadeelde partij 1] te steken en/of meermalen met een mes in de benen van die [benadeelde partij 1] te steken en/of te snijden en/of in een voet te snijden terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten steekwonden en/of snijwonden in zijn bovenbenen en/of snijwonden in zijn onderbenen en/of een snijwond in de voet, voor die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- de auto waar die [benadeelde partij 1] in reed heeft/hebben klemgereden en/of
- die [benadeelde partij 1] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben geslagen en/of
- met een mes in de buik van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door,
- de auto waar die [benadeelde partij 1] in reed klem te rijden en/of
- die [benadeelde partij 1] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) vast te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] te slaan en/of
- in het gezicht van die [benadeelde partij 1] te slaan en/of
- met een mes in de buik van die [benadeelde partij 1] te steken en/of te prikken en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [benadeelde partij 1] te steken;
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto van het merk Volkswagen Lupo, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 1 december 2018 te [plaats] , [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (Parajumpers Jack kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van poging tot doodslag

Onder 1 primair is aan verdachte tenlastegelegd dat verdachte zich op 3 januari 2019 te [plaats] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [benadeelde partij 1] . Anders dan de rechtbank zal het hof - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging - verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag.
Daartoe overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever heeft gestoken met de intentie om hem te doden. Het hof stelt vast dat verdachte aangever op meerdere plaatsen in zijn benen met een mes heeft gestoken. Volgens aangever heeft verdachte daarnaast geprobeerd hem in zijn buik te steken. Op de buik van aangever is enkele dagen na het voorval door een politieagent een gering wondje gezien. Tevens is door de agent waargenomen dat in de kleding die aangever op 3 januari 2019 zou hebben gedragen een snee (in de jas) respectievelijk gaatjes (in de trui en het t-shirt) zaten, die volgens de agent qua plaats corresponderen met het wondje op de buik van aangever. In het dossier bevindt zich echter onvoldoende informatie met betrekking tot het lemmet van het mes en de kracht waarmee in de buik(richting) zou zijn gestoken. Het hof kan gelet daarop niet vaststellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever waaraan de verdachte zich willens en wetens zou hebben blootgesteld. De poging tot doodslag kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. Ook het steken met een mes in de benen en het slaan met een boksbeugel (tegen het hoofd) levert in de gegeven omstandigheden geen poging tot doodslag op.
Overweging met betrekking tot het bewijs van de openlijke geweldpleging en beschadiging van de auto
Aan verdachte is onder 1 subsidiair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens aangever [benadeelde partij 1] , terwijl dit geweld enig lichamelijk letsel voor aangever tot gevolg heeft gehad. De raadsman heeft ook vrijspraak van dit feit bepleit. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het schenden van de openbare orde.
Nu de verweten gedraging van verdachte plaatsvond op een openbare weg, te weten de [straatnaam] te [plaats] , is de openbaarheid van de gedraging reeds gegeven. Niet van belang is of verdachte opzet had op het schenden van de openbare orde, aangezien opzet op het schenden van de openbaarheid geen eis is die door de wet wordt gesteld. Het hof verwerpt aldus het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde beschadiging van de auto van aangever [benadeelde partij 2] is door de raadsman geen verweer gevoerd. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij wel tegen de auto van [benadeelde partij 2] heeft geschopt (bij de banden) maar dat hij daarmee geen deuk in de portier heeft veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat voor zover het door verdachte gevoerde verweer strekt tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit, dit verweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Vrijspraak diefstal jas

Aan verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat hij op 1 december 2018 te [plaats] een jas van het merk Parajumpers, toebehorend aan [benadeelde partij 3] , heeft gestolen. Verdachte heeft de diefstal van de jas ontkend.
Het hof zal verdachte vrijspreken van dit feit, nu het hof aan de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet het wettig en overtuigend bewijs kan ontlenen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Daartoe overweegt het hof dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de jas die verdachte bij zijn aanhouding droeg de jas is van [benadeelde partij 3] , nu zich in het strafdossier in het bijzonder geen proces-verbaal van bevindingen bevindt waaruit blijkt dat [benadeelde partij 3] is geconfronteerd met de jas van verdachte en die jas heeft herkend als de zijne.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij op 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , openlijk, te weten op/aan de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[benadeelde partij 1] door de auto waar die [benadeelde partij 1] in reed klem te rijden en die [benadeelde partij 1] vast te houden en met een boksbeugel te slaan en in het gezicht van die [benadeelde partij 1] te slaan en meermalen met een mes in de benen van die [benadeelde partij 1] te steken terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten steekwonden in zijn bovenbenen voor die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 3 januari 2019 te [plaats] , [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto van het merk Volkswagen Lupo, toebehorende aan
[benadeelde partij 2] , heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 3 januari 2019 schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld, waarbij verdachte aangever [benadeelde partij 1] heeft geslagen met een boksbeugel (onder meer tegen het hoofd) en heeft gestoken met een mes in diens benen. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte heeft in het bijzonder aangever lichamelijk en psychisch leed berokkend door hem in zijn benen te steken. Het feit dat de geweldshandelingen op de openbare weg hebben plaatsgevonden, te weten op het parkeerterrein van een supermarkt waar veel winkelend publiek aanwezig was, brengt met zich dat algemene gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd. Het hof acht het bovendien erg kwalijk dat de auto waarin aangever zich bevond door de verdachten is klemgereden en aangever vervolgens geen kant uit kon terwijl verdachte hem met een boksbeugel sloeg en in zijn benen stak met een mes. Verdachte was destijds, evenals het slachtoffer, 16 jaar oud. Het verontrust het hof zeer dat verdachte op een dergelijke jonge leeftijd een zodanige mate van geweld jegens een ander heeft gebezigd, waarbij hij het gebruik van wapens niet heeft geschuwd.
Daarnaast heeft verdachte zich op diezelfde dag schuldig gemaakt aan de beschadiging van de auto van aangever [benadeelde partij 2] . Door het plegen van dit feit heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt voor de gedupeerde.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daar uit het onderzoek ter terechtzitting heeft kunnen blijken, onder meer uit het rapport van psycholoog S.L. Ladan, de rapporten van 11 november 2019, 15 januari 2019 en 7 januari 2019 die de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft uitgebracht over verdachte en de diverse rapporten van de jeugdreclassering die zich in het dossier bevinden, de laatste daterend van 19 mei 2020.
Over de persoonlijkheid van verdachte is op 10 april 2019 gerapporteerd door S.L. Ladan, GZ-psycholoog. De psycholoog heeft in dit rapport geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een andere gespecificeerde aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is sprake van een disharmonische intelligentie waarbij met name het werkgeheugen uitvalt. De psycholoog concludeert voorts dat de gebrekkige ontwikkeling ook aanwezig was ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde feit en dat deze het gedrag en de gedragskeuzes van de verdachte in zodanige mate heeft beïnvloed dat dat feit verdachte verminderd is toe te rekenen. De psycholoog onderbouwt dat standpunt door in haar rapport te schrijven dat verdachte in de periode van het onder 1 tenlastegelegde feit onder druk stond in verband met de aanwezigheid van zijn mogelijk biologische vader (en tevens medeverdachte). Deze man sliep bij verdachte op zijn kamer, terwijl op dat moment nog niet bekend was of het echt zijn vader was. Dit zal, zo concludeert de psycholoog, een constante bron van spanning zijn geweest. Daarnaast voelde verdachte zich gekwetst door zijn vrienden die zich (volgens verdachte) opeens tegen hem keerden. De psycholoog schrijft vervolgens dat er bij verdachte op het moment van het plegen van het onder 1 tenlastegelegde feit allerlei opgekropte en weggemaakte woede naar boven is gekomen zich uitend in controleverlies en hevige agressieve uitbarstingen, voortkomend uit zowel de gebrekkige ontwikkeling vanuit de ADHD, maar ook vanuit de traumata uit zijn vroege kindertijd. Verdachte beschrijft echter ook, zo schrijft de psycholoog, dat hij heel bewust heeft nagedacht ten tijde van het steken dat hij het slachtoffer niet moest doden. Dit spreekt volkomen ondoordacht handelen tegen, aldus de psychloog.
Naar het oordeel van het hof is in de rapportage van Ladan onvoldoende tot uitdrukking gebracht welk verband bestaat tussen de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en het onder 1 tenlastegelegde feit en in hoeverre verdachtes gebrekkige ontwikkeling het tenlastegelegde feit heeft beïnvloed, nu uit verdachtes handelen die dag (het doelgericht achtervolgen van aangever, het klemrijden van de auto waarin aangever zat, het meebrengen van een boksbeugel en een mes en het doelgericht in de benen steken van aangever) niet blijkt dat bij verdachte sprake was van controleverlies. Het hof zal het advies van de psycholoog om verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten, dan ook niet overnemen.
Ook uit de andere voornoemde rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van diverse problematiek. Beschreven wordt dat verdachte moeite heeft om zich aan afspraken te houden en grenzen opzoekt. Hij is bovendien gevoelig voor status en heeft een impulsief karakter. Wanneer hij wordt gekwetst kan hij daarop met woede en agressie reageren. De kans op gewelddadige recidive wordt door de psycholoog als matig hoog ingeschat. Om recidive te voorkomen wordt door haar geadviseerd om aan verdachte een behandeling op te leggen gericht op het verwerken van teleurstellingen en het meer leren uiten van onzekerheid en angst waardoor de opbouw van spanning vermindert en het risico op doorbreken van agressie vermindert. De RvdK heeft zich aangesloten bij dit advies. Daarnaast adviseert de RvdK in zijn laatste rapport om aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten het hebben van dagbesteding c.q. het volgen van onderwijs, een behandelverplichting en het meewerken aan urinecontrole indien de jeugdreclassering hier aanleiding toe ziet.
Uit het laatste rapport van de jeugdreclassering blijkt dat verdachte is verwijderd bij begeleid wonen van ZCNN omdat hij zich niet aan afspraken heeft gehouden en dat de behandeling bij Accare is gestopt omdat verdachte zich niet begeleidbaar heeft opgesteld. De heer Klunder van de jeugdreclassering heeft ter zitting van het hof verklaard dat sinds verdachte weet dat zijn vriendin zwanger is, er een lichte kentering in de houding en het gedrag van verdachte merkbaar is. Voorts heeft de heer Klunder aangegeven dat hij de bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank opgelegd nog steeds zinvol vindt, met uitzondering van het meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern omdat verdachte die maatregel inmiddels heeft doorlopen.
Naar het oordeel van het hof kan alleen met het opleggen van een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke jeugddetentie recht worden gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Het hof acht een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie dan ook - alle omstandigheden in aanmerking nemende - passend en geboden.
Het hof zal, alles overwegende, aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 222 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij acht het hof op grond van hetgeen hiervoor is beschreven over de huidige persoonlijke omstandigheden noodzakelijk dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden zoals hierna geformuleerd worden opgelegd, teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen overweegt het hof dat het gelet op de problematiek van verdachte zoals beschreven in de diverse rapporten omtrent de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn gepleegd er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan.
Het hof zal aan verdachte, naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie, geen taakstraf opleggen, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, omdat het hof tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal en de rechtbank in eerste aanleg.

Beslag

Gelet op de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven, jas van het merk Parajumpers.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.225,40, bestaande uit € 225,40 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te verklaren in haar vordering vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding. Verdachte doet namelijk een beroep op eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en wil voorts een tegenvordering indienen, waarvoor binnen het strafproces geen ruimte is. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering voor wat betreft de immateriële schade, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Er is geen bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van lijden of lijdensdruk en er is evenmin een medisch stuk overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van blijvende littekens.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een onevenredige belasting van het strafgeding. De eigen schuld van de benadeelde partij zou, zo begrijpt het hof het verweer, voortvloeien uit de door verdachte gestelde mishandeling van verdachte door aangever en diens vrienden enkele dagen voor het bewezenverklaarde handelen. Voor zover daarvan sprake mocht zijn, levert dat naar het oordeel van het hof nog geen eigen schuld op als bedoeld in artikel 6:101 BW. Ook de wens om een tegenvordering te willen indienen levert geen grond op om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële schade ad € 225,40 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, die door verdachte en diens raadsman niet is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof dat volgens artikel 6:106 lid 1 BW vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in ieder geval in aanmerking komt als sprake is van lichamelijk letsel, wat in dit geval zo is. De benadeelde partij hoeft in een dergelijk geval niet nader aan te tonen dat er sprake is van psychisch lijden. Voor zover de raadsman dit heeft willen betogen, wordt het verweer verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, inclusief de gevorderde rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige deel van de immateriële schadevergoeding is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van blijvend letsel in de vorm van pijn dan wel littekens. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding of een deel daarvan niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien (één van) zijn medeverdachten deze of een deel daarvan al hebben betaald, en andersom.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.018,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 947,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de raadsman is in hoger beroep aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd omdat niet duidelijk is of de schadecalculatie verband houdt met schade waarvoor cliënt verantwoordelijk is. Er is geen schade door de politie vastgesteld en de foto is niet duidelijk. Er is voorts niet in de aangifte vermeld dat sprake is van schade aan de buitenspiegel, aan de portiergreep of het cilinderslot, terwijl deze posten wel zijn meegenomen in de schadecalculatie. Voorts is aangevoerd dat de auto niet is gerepareerd maar is verkocht en dat er niets bekend is over de kilometerstand of andere schade aan de auto. Daarnaast is de schade aan het interieur niet onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat de gestelde schade aan de auto tot een bedrag van € 986,06 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit, dat deze schade aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Verdachte heeft immers tegen het rechterportier van de auto getrapt, wat ook duidelijk zichtbaar is op het filmpje dat zich in het dossier bevindt, en de deuk zit eveneens in het rechterportier. Het hof heeft voorts geen reden om te twijfelen aan de stelling van de benadeelde partij dat de deuk is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De gevorderde kosten met betrekking tot de portiergreep en het cilinderslot komen eveneens voor vergoeding in aanmerking, nu het gaat om kosten voor het in- en uitbouwen van de portiergreep en het cilinderslot, hetgeen zal samenhangen met het uitdeuken van de deur. Ook de kosten voor het reinigen van het interieur wijst het hof toe, nu uit de foto's die zich in de dossier bevinden van het interieur van de auto duidelijk blijkt dat er bloed (van [benadeelde partij 1] ) op de bekleding van de auto zat. Het hof acht een bedrag van € 75,- voor het reinigen van die bekleding niet onredelijk en zal dat bedrag daarom toewijzen. Dat de benadeelde partij de door hem geleden schade niet heeft laten herstellen, maar ervoor heeft gekozen om de auto te verkopen, brengt niet mee dat de vordering niet zou kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadepost met betrekking tot de buitenspiegel ad € 32,- overweegt het hof dat onvoldoende is gebleken dat deze schade door verdachte is veroorzaakt, nu in de aangifte niets is gezegd over schade aan de buitenspiegel die door toedoen van verdachte zou zijn ontstaan. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
222 (tweehonderdtweeëntwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
180 (honderdtachtig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de verdachte zich uiterlijk een week na het uitspreken van dit arrest meldt bij Jeugdbescherming Noord, Leonard Springenlaan 21 te Groningen;
2. de verdachte gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten bij Elker Jeugdhulp, locatie Moesstraat te Groningen, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, alles voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. de verdachte meewerkt aan behandeling door Accare of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. de verdachte meewerkt aan bloed- of urineonderzoek voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
5. de verdachte dagbesteding heeft en/of onderwijs volgt;
6. de verdachte tijdens de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] 2002;
7. de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door de jeugdreclassering in het kader van het reclasseringstoezicht zullen worden gegeven.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Noord tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
jas, merk Parajumpers.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.725,40 (duizend zevenhonderdvijfentwintig euro en veertig cent) bestaande uit € 225,40 (tweehonderdvijfentwintig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.725,40 (duizend zevenhonderdvijfentwintig euro en veertig cent) bestaande uit € 225,40 (tweehonderdvijfentwintig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 986,06 (negenhonderdzesentachtig euro en zes cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 986,06 (negenhonderdzesentachtig euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 17 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.M. van Schuijlenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.