ECLI:NL:GHARL:2020:4705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.266.874/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van echtscheidingsverzoek wegens niet tijdig indienen van ontbrekende stukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een echtscheidingsverzoek van de vrouw. De vrouw had op 30 juli 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, maar de rechtbank verklaarde haar op 17 september 2019 niet-ontvankelijk in haar verzoek. Dit gebeurde omdat de vrouw niet tijdig de ontbrekende stukken had ingediend, waaronder het echtscheidingsconvenant. De rechtbank had de vrouw in een brief van 30 juli 2019 verzocht om het verzoekschrift binnen veertien dagen te laten betekenen en de ontbrekende stukken binnen vier weken in te dienen. De vrouw heeft echter niet aangetoond dat zij aan deze verplichtingen heeft voldaan.

In hoger beroep heeft de vrouw betoogd dat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelde dat zij op 7 augustus 2019 een envelop met het betekenings-exploot en het aanvullende verzoekschrift naar de rechtbank had gestuurd. De advocaat van de vrouw, mr. S.H.R. van Heeks, beweerde dat zij na ontvangst van de bestreden beschikking op 24 september 2019 alle stukken per fax naar de rechtbank had gestuurd. Het hof oordeelde echter dat de vrouw niet had bewezen dat het exploot tijdig was verzonden en dat er geen klemmende redenen waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.

Het hof concludeerde dat de rechtbank op goede gronden de vrouw niet-ontvankelijk had verklaard in haar verzoek. De grieven van de vrouw faalden, en het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van processtukken in echtscheidingsprocedures en de gevolgen van het niet naleven van de gestelde termijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.874/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 485258)
beschikking van 16 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.H.R. van Heeks te Almere,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 2 oktober 2019;
- een journaalbericht van mr. Van Heeks van 3 november 2019 met productie(s).
2.2
Het hof heeft partijen bij brief van 17 maart 2020 bericht dat de op 23 maart 2020 geplande zitting geen doorgang kon vinden in verband met het (beleid ten aanzien van het) coronavirus en hun de mogelijkheid gegeven om er voor te kiezen de zaken schriftelijk te laten afdoen. Bij journaalbericht van 6 april 2020 heeft mr. Heeks het hof bericht dat partijen kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 in het huwelijk getreden.
3.2
Omdat partijen van elkaar wilden scheiden hebben zij medio 2019 de gevolgen van een echtscheiding besproken. Hiertoe is een convenant opgesteld, maar dit convenant is niet door partijen ondertekend.
3.3
De vrouw heeft op 30 juli 2019 een op die dag gedateerd verzoek tot echtscheiding en het treffen van nevenvoorzieningen bij de rechtbank ingediend.
3.4
De rechtbank heeft de (advocaat van de) vrouw per brief van 30 juli 2019 bericht dat zij het verzoekschrift binnen veertien dagen moet laten betekenen en de rechtbank heeft haar verzocht het betekeningsexploot binnen vier weken in te dienen. Verder is meegedeeld dat het verzoekschrift niet compleet is en is verzocht de ontbrekende stukken (in dit geval: het echtscheidingsconvenant) voor afloop van de verweertermijn in te dienen.
3.5
Op 5 augustus 2019 heeft de vrouw een (aanvullend) verzoek ingediend bij de rechtbank. Het verzoekschrift van 30 juli 2019 is, samen met het (aanvullend) verzoekschrift van 5 augustus 2019, op 7 augustus 2019, aan de man betekend. In het exploot van betekening staat dat de man tot 4 oktober 2019 verweer kan indienen.
3.6
Bij beschikking van 17 september 2019 heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, zoals ingediend op 30 juli 2019. De rechtbank heeft -samengevat- overwogen dat de vrouw de ontbrekende stukken niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek bij de rechtbank.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
17 september 2019. Deze grieven zien op het (vermeende) ontbreken van de door haar bij de rechtbank ingediende stukken. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en vast te stellen dat het eerdere verzoek van de vrouw ontvankelijk is, dan wel als zodanig behandeld dient te worden.
4.3
De man heeft geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw vindt dat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. Op 7 augustus 2019 is volgens de vrouw een envelop met het betekenings-exploot en het aanvullende verzoekschrift aan de rechtbank toegezonden. Mr. Van Heeks stelt dat zij na ontvangst van de bestreden beschikking een tweede envelop met de ontbrekende stukken persoonlijk heeft afgegeven bij de rechtbank. De rechtbank ontkent zowel de eerste, per post verzonden, envelop als de tweede, persoonlijk afgegeven, envelop te hebben ontvangen, aldus Mr. Van Heeks
.Mr. Van Heeks stelt verder dat zij vervolgens op verzoek van de griffier op
24 september 2019 al deze stukken per fax aan de rechtbank heeft gezonden. Zij geeft daarbij aan dat bij een telefonisch overleg op 26 september 2019 bleek dat de enveloppen niet gevonden waren en de fax op dat moment niet gelezen was. Op 27 september 2019 heeft de griffie een bericht bij mr. Van Heeks ingesproken en gemeld dat de stukken te laat waren, zonder duidelijk te maken welke stukken het betrof.
5.2
Het hof stelt het volgende vast. Op 30 juli 2019 is het inleidende verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw bij de rechtbank binnengekomen en ingeschreven. Ingevolge artikel 816 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet de verzoeker binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan betekenen aan de andere echtgenoot. Het originele exploot moet ter griffie worden ingediend. Conform artikel 4.2 van het procesreglement moet het originele betekeningsexploot uiterlijk vier weken na de datum, waarop het verzoekschrift strekkende tot scheiding werd ingeschreven, worden overgelegd ter griffie. Indien hieraan niet wordt voldaan, wordt verzoeker blijkens dit artikel niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, tenzij er sprake is van klemmende redenen die vóór afloop van de termijn schriftelijk zijn meegedeeld. Dit betekent dat het betekenings-exploot vóór 27 augustus 2019 door de griffie van de rechtbank ontvangen moest zijn. De rechtbank heeft mr. Van Heeks in de brief van 30 juli 2019 ook verzocht om het originele betekeningsexploot binnen vier weken na de inschrijvingsdatum van het verzoekschrift (zijnde 30 juli 2019) in te dienen bij de griffie.
5.3
De vrouw stelt dat het exploot na de betekening van het verzoekschrift aan de man op
7 augustus 2019 aan de rechtbank is verstuurd. De rechtbank heeft het exploot blijkens de stukken niet (tijdig) ontvangen. Het had op de weg van de (advocaat van de) vrouw gelegen om te bewijzen dat de advocaat het exploot tijdig aan de rechtbank heeft toegestuurd. De (advocaat van de) vrouw heeft hiervan echter geen bewijsstuk in het geding gebracht. Nu de vrouw niet aantoont dat het exploot tijdig aan de rechtbank is toegezonden en niet is gebleken van klemmende redenen als voornoemd stelt het hof vast dat het originele betekeningsexploot niet binnen vier weken na 30 juli 2019 door de rechtbank is ontvangen. Dit maakt dat rechtbank de vrouw op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. Het feit dat de advocaat van de vrouw de stukken na het wijzen van de bestreden beschikking heeft afgegeven bij de rechtbank en heeft gefaxt doet om die reden ook niet meer ter zake. De in het procesreglement genoemde termijn was toen al ruimschoots overschreden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
17 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 16 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.