Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, is onmachtig tot de uitoefening van het gezag. De vader had in eerste aanleg de rechtbank verzocht om hem met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten, wat door de rechtbank is toegewezen. De moeder heeft vijf grieven ingediend tegen deze beschikking en verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader af te wijzen.
De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift dat op 25 oktober 2019 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2020, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar liefde voor de minderjarige, niet in staat is om haar taken als gezaghebbende ouder uit te voeren. Dit is te wijten aan een licht verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek, waardoor zij niet in staat is om in het belang van de minderjarige te handelen.
Het hof heeft ook geconstateerd dat de ouders al jaren niet in staat zijn tot de noodzakelijke communicatie voor gezamenlijke gezagsuitoefening. De hulpverlening die is ingezet om de onderlinge verhouding te verbeteren heeft niet geleid tot de gewenste resultaten. Gezien de omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag te belasten, moet worden toegewezen. De beschikking van de rechtbank Overijssel is dan ook bekrachtigd.