ECLI:NL:GHARL:2020:4738

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.274.550
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling op grond van de hardheidsclausule met betrekking tot substantieel afgeloste schulden en een sluitend budgetplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Gelderland had eerder, op 17 februari 2020, het verzoek van [appellant] afgewezen. Het hof heeft het verzoek van [appellant] opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 15 juni 2020.

[Appellant] was gehuwd met [B] en heeft samen met haar een gezamenlijk schuldsaneringsverzoek ingediend. De schuldenlast bedroeg bijna € 20.000, met onder andere schulden aan de belastingdienst en telecomproviders. Het hof constateerde dat [appellant] sinds 2017 substantieel had afgelost op zijn schulden en dat hij onder beschermingsbewind stond. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet in een stabiele situatie verkeerde, maar het hof oordeelde dat hij voldoende stappen had ondernomen om zijn financiële situatie te verbeteren.

Het hof paste de hardheidsclausule toe, omdat [appellant] had aangetoond dat hij de omstandigheden die tot zijn schulden hadden geleid onder controle had gekregen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.274.550
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 20/13)
arrest van 22 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van 17 februari 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 21 februari 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 februari 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en de op 6 maart 2020, 5 juni 2020 en 9 juni 2020 ontvangen stukken van mr. Van Ewijk.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020 gelijktijdig met de behandeling van het hoger beroep dat is ingesteld door de voormalige echtgenote van [appellant] , [B] (hierna: [B] ), tegen het vonnis van de rechtbank van 17 februari 2020, waarbij haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen. [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ewijk. Ook is verschenen de op 25 november 2016 benoemde beschermingsbewindvoerder van [appellant] , [C] van KempenBewind B.V.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] was in gemeenschap van goederen gehuwd met [B] . Uit dat huwelijk is op 22 maart 2004 een zoon geboren. Bij beschikking van 21 april 2020 is de echtscheiding uitgesproken tussen [appellant] en [B] . De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
[appellant] is sinds 5 september 2016 gedurende 40 uur per week werkzaam als allround servicemonteur bij een bedrijf in Hagestein. De inkomsten uit loondienst worden ontvangen en beheerd door de beschermingsbewindvoerder, die de maandelijkse vaste lasten voor [appellant] betaalt en wekelijks € 60 aan leefgeld aan [appellant] overmaakt. Sinds 5 mei 2020 heeft [appellant] een huurwoning op basis van een contract voor anderhalf jaar.
heeft in 2014 een TIA gehad. Hij heeft longklachten en is in afwachting van een nekhernia-operatie.
3.2
[appellant] heeft samen met [B] voor de echtscheiding een gezamenlijk schuldsaneringsverzoek bij de rechtbank ingediend. De schulden die op de bij dat verzoek gevoegde (uit 2017 daterende) schuldenlijst vermeld worden zijn gemeenschappelijk aangegaan en opgelopen tot een bedrag van bijna € 20.000.
Tot deze schuldenlast behoren onder meer schulden aan de belastingdienst van € 3.337,23 en € 2.518,18, in 2017 ontstane schulden aan T-Mobile Netherlands B.V. van € 403,01, Tele2 van € 716,48 en Ziggo Services B.V. van € 723,66, en een schuld aan het CJIB van € 1.448.
Ten aanzien van deze laatste schuld is in hoger beroep een overzicht openstaande zaken van het CJIB van 6 mei 2020 overgelegd waarop drie WAHV-boetes staan vermeld van
€ 481,65, € 239 en € 249. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat [appellant] de laatste boete heeft voldaan, volgens zijn zeggen met behulp van een gift van een vriendin.
Uit het bij de e-mail van 4 juni 2020 gevoegde schuldenoverzicht van de afdeling Schuldregeling en Budgetbeheer van de gemeente Utrecht blijkt dat [appellant] en [B] sinds 2017 in totaal ruim € 4.000 op hun schulden hebben afgelost.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Aan deze beslissing heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd. Bij [appellant] is nog geen sprake van een stabiele situatie, omdat hij na het verlaten van de gezamenlijke woning nog geen nieuwe woonruimte heeft gevonden, zodat nog onbekend is wat zijn huurkosten zullen worden en of het budget dan sluitend is, ook omdat hij nog een leaseauto heeft waarvoor hij € 256,48 per maand moet betalen.
Omdat nu nog niet duidelijk is of [appellant] zal kunnen rondkomen en er geen nieuwe schulden zullen ontstaan, is niet aannemelijk dat hij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zal kunnen nakomen (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c, van de Faillissementswet, hierna: Fw), aldus de rechtbank.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van de in de afgelopen vijf jaar ontstane schulden aan het CJIB en de in 2017 ontstane schulden aan telefonie- en internetproviders. Gelet hierop kan [appellant] in beginsel niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
[appellant] kan echter wel tot die regeling worden toegelaten, indien voldoende aannemelijk is dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.6
Het gaat er bij de toepassing van deze clausule om dat de schuldenaar de oorzaak van de schuldenproblematiek, die geleid heeft tot zijn schulden, aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen. In het algemeen is daarbij vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die blijkt uit het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Er moet dus sprake zijn van een bestendige gedragsverandering, waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat deze problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.7
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam gebleken dat [appellant] heeft ingezien dat hij op administratief en financieel gebied hulp nodig had en dat hij die hulp ook heeft ingeschakeld door eind november 2016 in beschermingsbewind te gaan. Ondanks de beperkte middelen waarmee hij sinds dat bewind moet rondkomen, heeft [appellant] , behoudens een enkele schuld aan het CJIB, sinds 2017 geen nieuwe (consumptieve of andersoortige) schulden laten ontstaan. Uit het krappe budget heeft [appellant] de afgelopen jaren ook nog substantieel afgelost op zijn schulden. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat [appellant] goed meewerkt in het bewind. Hij heeft voor [appellant] een (op 5 juni 2020 aan het hof overgelegd) budgetplan opgesteld dat, (ook) rekening houdend met de inmiddels bekende maandelijkse kosten voor de huurwoning (€ 593,94), de leaseauto (€ 254,77) en kinderalimentatie (€ 150,92), sluitend is.
3.8
Anders dan de rechtbank (die ten tijde van haar beslissing om [appellant] niet tot de schuldsaneringsregeling toe te laten niet beschikte over een recente schuldenlijst en het genoemde budgetplan) acht het hof op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zal kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof zal daarom de hardheidsclausule toepassen en daarmee voorbijgaan aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw.
kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.9
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 februari 2020 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] .
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, R.A. Boon en A.S. Gratama, en is op 22 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.