ECLI:NL:GHARL:2020:4842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
21-007093-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten, waaronder de lange pleegperiode en de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. Echter, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, werd besloten om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangevuld met een taakstraf van 120 uur.

De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van drugs in een vakantiewoning die op zijn naam stond. Hij had geld en verdovende middelen ontvangen van onbekenden om in zijn levensonderhoud en verslaving te voorzien. Daarnaast had hij zijn woning ter beschikking gesteld voor hennepteelt. Het hof hield rekening met een uittreksel uit het justitiële documentatieregister, waaruit bleek dat de verdachte eerder was veroordeeld voor drugs- en vermogensdelicten.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte, ondanks zijn verleden, gemotiveerd was om zijn leven te beteren en dat hij sinds zijn opname in een instelling geen drugs meer had gebruikt. Het hof besloot om de straf te matigen, maar benadrukte dat de verdachte een kans kreeg om zijn criminele verleden achter zich te laten. De uitspraak bevatte ook bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht van de reclassering en verplichte behandeling voor verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007093-18
Uitspraak d.d.: 24 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 december 2018 met parketnummer 18-830257-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 296 dagen voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met reclasseringstoezicht. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Tot slot heeft de advocaat-generaal onttrekking aan het verkeer gevorderd van de inbeslaggenomen goederen, te weten de patronen en het pistool. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L.S. Wachters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 13 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en verdachte wegens het onder 1 primair (medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod), 2 primair (medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod) en 4 subsidiair
(medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft tevens de inbeslaggenomen patronen en het pistool onttrokken aan het verkeer verklaard.
Tegen dit vonnis is door verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs in een vakantiewoning waar bij verbleef en die op zijn naam werd gehuurd. Verdachte kreeg van onbekend gebleven personen geld en verdovende middelen om te voorzien in de huur van de vakantiewoning, zijn levensonderhoud en zijn verslaving. Verdachte wist dat er door anderen werd gehandeld in drugs en dat zich in die woning drugs bevonden met dat doel. Hij liet dat toe. Daarnaast heeft verdachte zijn woning in Bellingwolde aan anderen ter beschikking gesteld voor hennepteelt in ruil voor een geldelijke vergoeding en drugs. Door aldus te handelen heeft verdachte de productie van verdovende middelen mogelijk gemaakt en heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de handel in (hard)drugs, met alle schadelijke gevolgen van dien voor de volksgezondheid.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 13 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van drugs- en vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten (de lange pleegperiode en de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs) en de LOVS-oriëntatiepunten acht het hof oplegging van een gevangenisstraf, zoals opgelegd door de rechtbank in beginsel gerechtvaardigd.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gekomen en blijken uit het rapport van Reclassering Nederland, d.d. 27 mei 2020, opgesteld door [naam] .
Verdachte wordt omschreven als een kwetsbare man die wel enige vaardigheden bezit om zijn leven zelfstandig vorm te geven, maar vooral op het gebied van financiën, dagbesteding en het aangaan van steunende sociale contacten hulp zal behoeven. Bij verdachte is sprake van langdurige verslavingsproblematiek. Verdachte is in het kader van de schorsingsvoorwaarden in totaal 15 maanden opgenomen geweest binnen het IMC. De eerste opname was van 15 oktober 2017 tot 27 maart 2018. Verdachte is regulier doorgestroomd naar Beschermd Wonen Jan Arends in Muntendam. Binnen deze setting is verdachte vrij snel teruggevallen in drugsgebruik waardoor hij op 15 september 2018 op aanwijzing van de reclassering werd heropgenomen binnen het IMC. Verdachte liet in eerste instantie een matige motivatie zien, hij was ontevreden en wilde eigenlijk niet opgenomen zijn. Na een bepaalde periode kwam er echter een kanteling in zijn gedrag en stond hij open voor behandeling en had hij wekelijks gesprekken met de psycholoog. Verdachte heeft vanaf de opname van 15 september 2018 tot op heden geen drugs meer gebruikt. Dit is aantoonbaar, aangezien verdachte zowel binnen het IMC, als bij Beschermd Wonen Hoogezand meewerkt aan urinecontroles. Deze uitslagen zijn tot op heden allemaal negatief. Verdachte geeft aan niet meer te willen gebruiken en hij heeft door dat hij met een eventuele terugval zijn gezondheid op het spel zet.
Ter zitting van het hof heeft [naam] verklaard dat het momenteel goed gaat met verdachte, dat hij een goede woonplek heeft en dat hij uitzicht heeft op het doorstromen naar de volgende fase binnen Beschermd Wonen Hoogezand. Indien verdachte wederom een vrijheidsbenemende straf zou moeten ondergaan, zal verdachte zijn woonplek in Hoogezand kwijtraken en zal hij opnieuw moeten beginnen met het behandeltraject, aldus [naam] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij nu twee jaar clean is en dat hij erg gemotiveerd is de goede weg die hij is ingeslagen te blijven volgen. [naam] adviseert haar strafvoorstel zoals blijkt uit voornoemd rapport te volgen.
Gelet op de ernst van de feiten kan er – zoals gezegd - in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter in hetgeen hiervoor is overwogen aangaande de persoon van verdachte aanleiding om hiervan af te wijken. Het hof merkt daarbij op dat het voor een bijzonder lastige afweging heeft gestaan, gelet op de ernst en aard van de bewezenverklaarde feiten en het aandeel van verdachte daarin. Het hof hoopt dat verdachte inziet dat hem een uitzonderlijke kans wordt geboden om te breken met zijn criminele verleden.
Alles afwegende zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Het hof zal aan het voorwaardelijke deel als voorwaarde toezicht van de reclassering koppelen, zoals geadviseerd in het hiervoor genoemde rapport, alsmede de bijzondere voorwaarden zoals in het dictum opgenomen. Daarnaast zal het hof aan verdachte een taakstraf opleggen van na te melden duur.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het onder 1 genoemde en door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, te weten het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III en munitie van categorie II en III. Dit feit is hiermee afgedaan.
Het hof zal de onttrekking aan het verkeer aan het verkeer bevelen van de in het dictum genoemde voorwerpen nu dat voorwerpen betreft met betrekking tot welke het feit is begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
296 (tweehonderdzesennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ VNN Groningen, Laan Corpus den Hoorn 102 te Groningen, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Poli van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die reclassering vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen wegens middelengebruik, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde verdachte dient mee te werken aan urinecontroles. De behandeling duurt zo lang als de reclassering dit nodig vindt. De veroordeelde werkt mee aan de aanvraag voor een indicatiestelling voor een kortlopende klinische behandeling (crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en diagnostiek) wanneer de reclassering zulks nodig oordeelt. Als het NIFP een kortdurende klinische behandeling indiceert, laat veroordeelde verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de NIFP/DIZ. De kortdurende klinische behandeling duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering dit nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten in VNN Beschermd Wonen Hoogezand, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 124 patronen (beslagnummer 896947);
- 29 patronen (beslagnummer 896954):
- 99 patronen (beslagnummer 899925):
- 1 pistool, Umarex (beslagnummer 896963).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 24 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.