Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [geïntimeerde2] ,
tevens verweerders in het incident,
[geïntimeerden] c.s.,
en afzonderlijk:
[geïntimeerde1]respectievelijk
de erven [geïntimeerde2] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het proces verbaal van de op 11 december 2019 gehouden comparitie, waarbij beide partijen spreeknotities hebben overgelegd;
- het H-16 formulier van [appellant] met een opmerking over het proces verbaal.
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Het hof stelt vast dat het procesreglement voorschrijft dat aanvullende stukken tenminste veertien dagen voor de datum van een comparitie moeten worden ingediend. [geïntimeerden] c.s. hebben dus gelijk als zij zeggen dat het stuk te laat was. Het hof maakt echter gebruik van de mogelijkheid om in concrete gevallen af te wijken van het procesreglement, zodat de productie wel meegenomen zal worden in de beoordeling. Het hof heeft hiervoor de volgende redenen.
De productie betreft een drietal schriftelijke verklaringen van getuigen over wat zij op
Die beslissing is op zichzelf juist en het bezwaar van [appellant] daartegen (in grief 9) is ongegrond. [appellant] voert wel aan dat hij niet wist dat er een executeur was, maar hij voert niet aan dat hij (tevergeefs) heeft geprobeerd na te gaan of [geïntimeerde2] in zijn testament een executeur had benoemd, terwijl dat wel van hem had mogen worden verlangd.
Hieruit leidt het hof af dat [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde1] degene is geweest die het chalet heeft laten weghalen in hoger beroep (toch) wel handhaaft.
Volgens [geïntimeerde1] heeft [appellant] echter nooit iets betaald voor zijn chalet.
Volgens [geïntimeerde1] is zij in december 2016 gebeld door een zekere [C] . Die vertelde haar dat hij de eigenaar was van het chalet. Hij zou het chalet hebben verkocht aan ene [E] [hof: iemand die ook op de camping verbleef], maar zou de overeengekomen koopprijs nimmer van die [E] hebben ontvangen. Op 20 december 2016 kwam [C] zelf langs op de camping en zei tegen [geïntimeerde1] dat hij het chalet begin januari zou komen ophalen en haar dan het bewijs zou tonen dat het chalet van hem was. Volgens [geïntimeerde1] was [geïntimeerde2] bij dit gesprek aanwezig geweest en ging zij ervan uit dat [geïntimeerde2] het wel tegen [appellant] , met wie [geïntimeerde2] intensief contact had, zou vertellen. Op 4 januari 2017, de dag na de begrafenis van [geïntimeerde2] , kwam [C] het chalet ophalen. Hij toonde [geïntimeerde1] een briefje waaruit zou moeten blijken dat het chalet van hem was. [geïntimeerde1] heeft er toen niet meer aan gedacht om te verifiëren of [appellant] wel door [geïntimeerde2] was ingelicht en heeft ook het briefje niet aandachtig gelezen. Vanwege het overlijden en de begrafenis van [geïntimeerde2] was ze niet zo zakelijk en helder als anders.
waarschuwingsplichtVoorop staat dat op [geïntimeerde1] geen contractuele verplichting rustte om [appellant] in te lichten. Dat is hiervoor uitgelegd. Dat op [geïntimeerde1] enige wettelijke plicht rustte om [appellant] in te lichten is niet gesteld. Daarvan is evenmin gebleken. Onrechtmatig is echter niet slechts handelen of nalaten in strijd met een wettelijke of contractuele plicht, maar ook handelen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de beoordeling van de vraag of op [geïntimeerde1] in dit geval een uit ongeschreven recht voortvloeiende verplichting rustte om [appellant] in te lichten, komt het aan op een weging van alle omstandigheden van het geval. Het hof is van oordeel dat in dit geval een dergelijke waarschuwingsplicht niet op [geïntimeerde1] rustte.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet is aangevoerd en evenmin is gebleken dat [geïntimeerde1] beschikte over relevante juridische kennis. Gelet op wat [C] aan haar had meegedeeld kon zij denken - zoals zij gedaan heeft - dat sprake was van een zakelijk geschil tussen [C] en [E] , waarin ook [appellant] was betrokken, en dat [C] aanspraak zou kunnen hebben op het chalet. Bovendien paste de (door [C] aangekondigde) verwijdering van het chalet bij de aanzegging aan [appellant] dat dit chalet van de camping moest worden gehaald. [C] trad op 20 december 2016 ook in alle openheid op: hij nam het chalet niet onmiddellijk mee, maar kondigde alleen aan dat dit zou gaan gebeuren. Dat kon bijdragen aan de gedachte van [geïntimeerde1] dat [C] wel eens recht op het chalet zou kunnen hebben. In die situatie rustte op [geïntimeerde1] niet een (buiten contractuele) zorgplicht om zich in het kennelijke (zakelijke) conflict tussen [C] / [E] / [appellant] te mengen door contact op te nemen met [appellant] en hem in te lichten over wat [C] aan haar had verteld.
plicht tot beletten