ECLI:NL:GHARL:2020:5187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.270.285
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en schenkingen door bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij de bewindvoerder van een rechthebbende, die niet in staat is haar wil te bepalen, toestemming vroeg om schenkingen te doen aan de kinderen van de rechthebbende. De kantonrechter had het verzoek afgewezen, waarop de bewindvoerder in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in acht genomen, evenals de financiële situatie van de rechthebbende. De bewindvoerder had eerder schenkingen gedaan aan de kinderen en stelde dat er een schenkingstraditie was. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder voldoende had aangetoond dat er sprake was van een schenkingstraditie en dat de beoogde schenkingen de financiële positie van de rechthebbende niet in gevaar zouden brengen. Het hof verleende daarom machtiging voor de schenkingen van € 5.428,- per kind, in totaal € 21.712,-, en vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter. Het verzoek om machtiging voor toekomstige schenkingen werd afgewezen, omdat het hof geen inzicht had in de toekomstige financiële situatie van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.270.285
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8013530)
beschikking van 7 juli 2020
inzake
[bewindvoerder] in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van de hierna te noemen rechthebbende,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
zoon van rechthebbende,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M. Bakhuis te Apeldoorn,
en
[rechthebbende], wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: rechthebbende.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[zoon 1],
wonende te [woonplaats 3] ,
zoon van rechthebbende,
verder te noemen [zoon 1] ,
niet verschenen,
en
[zoon 2],
wonende te [woonplaats 4 (Land)] ;
zoon van rechthebbende,
verder te noemen: [zoon 2] ,
niet verschenen,
en
[zoon 3],
wonende te [woonplaats 5]
zoon van rechthebbende,
verder te noemen: [zoon 3] ,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 december 2020;
- een journaalbericht van mr. Bakhuis van 18 mei 2020;
- een journaalbericht van mr. Bakhuis van 3 juni 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 2020 plaatsgevonden. De bewindvoerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Rechthebbende en de andere drie zoons ( [zoon 1] , [zoon 2] en [zoon 3] ) zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 3 april 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, met ingang van die datum een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan rechthebbende, geboren op [geboortedatum] 1924 te [geboorteplaats] , wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [bewindvoerder] voornoemd tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op 3 september 2019, heeft de bewindvoerder de kantonrechter verzocht machtiging te verlenen om uit het vermogen van de rechthebbende een schenking te doen, ten bedrage van € 5.428,- aan ieder van de vier hiervoor genoemde kinderen van rechthebbende.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen.
4.2
De bewindvoerder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking te
vernietigen en opnieuw beschikkende machtiging te verlenen tot het doen van schenkingen ten laste van het vermogen van de rechthebbende aan de personen genoemd in alinea 3.1 van het beroepschrift (de vier hiervoor genoemde kinderen, hof) voor een bedrag van € 5.428,- per persoon, ofwel in totaal € 21.712,-, althans een zodanige machtiging te verlenen als het hof zal menen dat behoort, en voorts de bewindvoerder machtiging te verlenen tot het doen van schenkingen ten laste van het vermogen van rechthebbende aan voornoemde personen, ingaande 2020, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, tot een bedrag van € 3.500,- per persoon per jaar, althans een bedrag, dat het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek behoeft de bewindvoerder toestemming van rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
5.2
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige slaat het hof acht op de “Aanbevelingen meerderjarigenbewind” (hierna: de aanbevelingen), zoals deze door het LOVCK met het oog op de gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de bewindspraktijk zijn vastgesteld.
5.3
Op grond van de aanbevelingen geldt als hoofdregel dat het doen van schenkingen namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen slechts wordt toegestaan indien er een schenkingstraditie wordt aangetoond. Ook als sprake is van een schenkingstraditie, wordt een schenking echter in beginsel niet toegestaan als het liquide vermogen van een rechthebbende door de schenking minder wordt dan € 30.000,-.
5.4
Uit de door de bewindvoerder overgelegde productie bij het verzoek in eerste aanleg blijkt dat op 25 oktober 2014 van de privé bankrekening van rechthebbende en haar toen nog in leven zijnde echtgenoot € 25.000,- aan alle vier de kinderen is geschonken. Uit die stukken blijkt voorts dat er op 12 december 2016 en op 19 december 2017 € 1.000,- aan alle vier de kinderen is geschonken vanaf de privé bankrekening van rechthebbende en/of de boedel van haar op 7 december 2014 overleden echtgenoot.
5.5
Op verzoek van het hof heeft de bewindvoerder bij journaalbericht van 3 juni 2020 nadere financiële gegevens overgelegd. Deze gegevens geven inzicht in het verloop van de privé bankrekeningen van rechthebbende over de periode van 1 december 2019 tot 30 mei 2020 en in de stand van het vermogen van rechthebbende. Dit vermogen bedroeg op 1 december 2019 € 112.815,41 en op 30 mei 2020 € 113.745,68.
5.6
Niet in geschil is dat de rechthebbende niet meer in staat is haar wil te bepalen. De kantonrechter heeft dan ook terecht als uitgangspunt genomen dat slechts indien sprake is van een schenkingstraditie schenkingen ten laste van het vermogen van rechthebbende kunnen plaatsvinden. Anders dan de kantonrechter is het hof echter van oordeel dat de bewindvoerder heeft aangetoond dat van een schenkingstraditie sprake is. De bewindvoerder heeft met financiële bescheiden aangetoond dat rechthebbende (en haar echtgenoot) in 2014, 2016 en 2017 bedragen aan alle vier de kinderen hebben geschonken. Daarnaast heeft de bewindvoerder schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat in het verdere verleden door rechthebbende (en haar echtgenoot) met kerst contante schenkingen aan de kinderen werden gedaan van tussen de € 1.000,- en € 2.000,- per kind. In 2018, het jaar waarin het bewind werd ingesteld, heeft de bewindvoerder vanwege de drukte die gepaard ging met de aanvang van zijn werkzaamheden als bewindvoerder en meer in het algemeen de zorgtaken voor zijn moeder verzuimd machtiging voor een schenking te vragen en heeft geen schenking plaatsgevonden.
Gezien de huidige stand van het vermogen van rechthebbende is bovendien niet te verwachten dat de beoogde schenkingen in 2019 van € 5.428,- per kind, in totaal € 21.712,-, de financiële positie van rechthebbende, die thans 95 jaar oud is, in het kader van haar toekomstige verzorging in gevaar brengen.
5.7
Gelet op het voorgaande zal het hof machtiging verlenen voor een schenking uit het vermogen van rechthebbende in 2019 van een bedrag van € 5.428,- per kind, in totaal
€ 21.712,-.
5.8
Het hof heeft geen inzicht in de stand of het verloop van het vermogen van rechthebbende in de toekomst. Daarom zal het hof het verzoek van de bewindvoerder om nu reeds machtiging te verlenen tot het doen van schenkingen ten laste van het vermogen van rechthebbende aan voornoemde personen, ingaande 2020, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, tot een bedrag van € 3.500,- per persoon per jaar, althans tot een zodanig bedrag, dat het hof juist acht, afwijzen.
5.9
Uit het voorgaande volgt dat de grief van de bewindvoerder slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 oktober 2019, en opnieuw beschikkende:
verleent de bewindvoerder machtiging tot het doen van schenkingen uit het vermogen van rechthebbende in 2019 aan elk van de vier hiervoor genoemde kinderen van rechthebbende tot een bedrag van € 5.428,-, in totaal € 21.712,-;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers- van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Smeeïng-van Hees en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.