ECLI:NL:GHARL:2020:5296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
21-003129-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003129-19
Uitspraak d.d.: 7 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2019 met parketnummer 16-033403-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. J. Visscher, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 ten laste gelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Een verdachte kan volgens de wet (artikel 404 lid 5 Wetboek van Strafvordering) tegen een vrijspraak geen hoger beroep instellen. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak. Dit betekent dat dit feit in hoger beroep niet opnieuw aan de orde is.

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland heeft het adolescentenstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Naast algemene voorwaarden heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder, kort gezegd, een ambulante behandeling, een contactverbod met de benadeelde partij, een locatieverbod met elektronisch toezicht, een locatiegebod, elektronisch toezicht, dagbesteding en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het volwassenenstrafrecht toe te passen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met dezelfde bijzondere voorwaarden als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De verdediging heeft het hof verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, te weten jeugddetentie van een maand, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning waarbij de toegang is verschaft door middel van valse sleutels. De verdachte is de woning binnengegaan door gebruik te maken van de sleutel die hij van de dochter van aangever had gekregen. Met haar had de verdachte destijds een relatie. De verdachte heeft hierdoor misbruik gemaakt van zijn positie, zich kennelijk laten leiden door financieel gewin en geen enkel respect getoond voor de persoonlijke eigendommen en levenssfeer van de bewoners van de woning. Algemeen bekend is dat slachtoffers van een woninginbraak nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid die het gevolg zijn van het delict.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2020, waaruit blijkt dat hij na dit strafbare feit op 16 november 2018 niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie, behalve recent voor een zogenaamde ‘coronaboete’. Daarnaast heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had ten tijde van het plegen van het onderhavige feit de leeftijd van achttien jaar, maar nog niet die van drieëntwintig jaar bereikt. Hij was kwetsbaar en jong voor zijn leeftijd, wat ook blijkt uit het feit dat hij destijds is overgeplaatst van het detentiecentrum Schiphol naar een justitiële jeugdinrichting. Ter terechtzitting heeft de raadsman een bericht overgelegd van [naam] van 22 juni 2020 waaruit blijkt dat de verdachte de positieve lijn die hij heeft ingezet sinds de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg heeft voortgezet, open staat voor hulp en begeleiding en voornemens is aan een werk/opleidingstraject te beginnen. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Gelet op voormelde omstandigheden past geen andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof acht jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Het hof ziet aanleiding voor het opleggen van de hierna te melden bijzondere voorwaarden, zijnde dagbesteding en toezicht en begeleiding. Het hof ziet geen aanleiding om andere bijzondere voorwaarden op te leggen.

Beslag

De onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon, te weten:
één telefoontoestel, Iphone 6,
moet worden teruggegeven aan de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding. Deze bedraagt, na vermindering met de door de verzekering gedane uitkering, € 31.719,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.100,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot en bedrag van € 5.200,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft zijn vordering voor wat betreft de hoogte van het geldbedrag onvoldoende onderbouwd, maar uit de verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte in ieder geval een bedrag van € 5.600,- uit de buit had ontvangen. Het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de schade rekening met de vergoeding van een bedrag van € 500,- door de verzekering en het eigen risico van € 100,-.
Het hof zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 5.200,-.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
30 (dertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door de reclassering gewenste dagen en tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te Utrecht, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is om mee te werken aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden. Dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de volwassenenreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
één telefoontoestel, Iphone 6.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.200,00 (vijfduizend tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.200,00 (vijfduizend tweehonderd euro)aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 november 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. D. Visser , raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek, griffier,
en op 7 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.G. Schuur is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 juli 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Zwarts, advocaat-generaal,
mr. J. de Paauw - de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.