Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
In goed overleg zijn partijen overeengekomen de, volgens vorengenoemde berekening, door de man aan de vrouw te betalen maximale partneralimentatie volgens draagkracht van € 1.172 bruto per maand, te verminderen tot een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 701 bruto per maand, te voldoen op de eerste van de maand nadat één van de partners is verhuisd naar een ander woonadres en ieder geacht wordt zijn/haar eigen kosten te betalen,
ontvangervan de partneralimentatie, de
alimentatiegerechtigde. Als deze ontvanger van de partneralimentatie gaat trouwen, een geregistreerd partnerschap aangaat, of gaat samenwonen met een nieuwe partner "als waren zij gehuwd", dan vervalt voor de betaler van de partneralimentatie,
de alimentatieplichtige, de plicht om te betalen.
manduurzaam samenwoont...", wordt immers ook expliciet verwezen naar art. 1:160 BW. Er had dus gewoon 'vrouw' moeten staan, waar nu 'man' staat. In het licht van een redelijke uitleg van het convenant moet dit worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving.
moetenworden, bijvoorbeeld door letterlijk in de tekst op te nemen: "in afwijking tot het in art. 1:160 BW bepaalde". Nu staat er: "o.g.v.", op grond van, wat niet anders kan worden uitgelegd dan: "in overeenstemming met het in art. 1:160 BW bepaalde".
jijgaat samenwonen. Zoals gezegd, juist de expliciete verwijzing naar art. 1:160 BW neemt iedere twijfel weg over wat hier kennelijk wordt bedoeld.
5.De beoordeling
op grond van artikel 1:160 BWdefinitief komt te vervallen wanneer de man duurzaam samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwden of geregistreerde partners. Indien de taalkundige uitleg van de man wordt gevolgd, valt niet te begrijpen waarom in artikel 2.2 een verwijzing naar artikel 1:160 BW is opgenomen. Op grond van dat artikel zou de verplichting van de man juist eindigen als de
vrouwzou gaan samenwonen, en niet wanneer de man dit zou gaan doen. De objectieve uitleg zoals door de man bepleit, past daarom niet binnen de context van artikel 1:160 BW en evenmin binnen de context van artikel 2.2 van het convenant.
Daarnaast heeft de man niet aangetoond dat zijn huidige inkomen buiten zijn toedoen is verlaagd met ten minste 20% ten opzichte van € 37.541,-, zoals partijen in artikel 2.4 op voorhand als ingrijpende omstandigheid hebben aangemerkt. Andere omstandigheden als hiervoor bedoeld zijn niet gesteld. Het verzoek van de man is dan ook niet toewijsbaar.