Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.De procedure in eerste aanleg
In de zaak met nummer 200.277.330/01
2.De procedure in hoger beroepIn de zaak met nummer 200.274.503/01
2020;
3.De feiten
en
4.De omvang van het geschilIn de zaak met nummer 200.274.503/01
9 januari 2020. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter van 9 januari 2020 te vernietigen en opnieuw beschikkende het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
In de zaak met nummer 200.277.330/01
30 maart 2020 te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.6 De vader heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen.
5.De motivering van de beslissingIn de zaak met nummer 200.274.503/01
In beide zakenIngevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
In de zaak met nummer 200.277.330/01De moeder komt in de zaak met nummer 200.277.330/01 in de eerste plaats op tegen het feit dat de kinderrechter bij de bestreden beschikking van 30 maart 2020 op het verlengingsverzoek van de GI heeft beslist zonder daarbij een mondelinge behandeling te bepalen en zonder daarbij partijen en de GI te horen.
5.2 De kinderrechter heeft in de beschikking van 30 maart 2020 het volgende overwogen. "
Normaal gesproken neemt de kinderrechter pas een beslissing als een zaak mondeling is behandeld, maar vanwege het coronavirus is een mondelinge behandeling vooralsnog helaas niet mogelijk. Omdat de huidige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bijna aflopen, is het wel belangrijk dat de kinderrechter snel beoordeelt of deze verlengd moeten worden of niet. De kinderrechter heeft het verzoek om verlenging daarom alleen op basis van de stukken getoetst.De uitkomst van die toets is dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdelijk moeten worden verlengd, namelijk voor de periode van drie maanden. De reden daarvoor is dat de kinderrechter in het dossier nog steeds wettelijke gronden ziet om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen (artikel 1:255, eerste lid en artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek). Of deze maatregelen daarna nog nodig zijn, zal de kinderrechter later beoordelen. Daarvoor wordt zo snel als dat weer mogelijk is een mondelinge behandeling ingepland."
De handelwijze van de kinderrechter lijkt wel in overeenstemming te zijn met de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. corona, versie 3 april 2020, waarin staat dat zaken die gaan over een verlenging uithuisplaatsing zeer urgent zijn, dat er in beginsel geen mondelinge behandeling plaatsvindt en de zaken door middel van een overbruggingsbeschikking in beginsel voor drie maanden worden verlengd, zonder (proces)partijen te horen. Die versie gold echter niet ten tijde van de bestreden beschikking. Overigens stond ook in die versie dat de rechter een mondelinge behandeling via een telefonische (beeld)verbinding kon laten plaatsvinden, indien de rechtbank daartoe aanleiding toe ziet.
Ten slotte bepaalt de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, die in werking is getreden op 24 april 2020 en terugwerkende kracht heeft tot en met 16 maart 2020 in artikel 3 dat beschikkingen in zaken van verlenging van de machtiging uithuisplaatsing aanstonds kunnen worden gegeven indien mondelinge behandeling ook met toepassing van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel onmogelijk blijkt. Een verlenging is in dat geval mogelijk voor de duur van maximaal drie maanden.
"
5.6 Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de onderlinge verstandhouding tussen de ouders ernstig is verstoord. Er is sprake van een voortdurende en escalerende strijd tussen de ouders. Ondanks de inzet van hulpverlening - waaronder ouderschapsbemiddeling in 2018, [C] ( [C] ) in 2019 en [D] in 2019 - is deze strijd niet tot stilstand gekomen, laat staan dat daarin positieve stappen tot verbetering zijn gezet.
6.De beslissing
M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.