In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 27 maart 2020 en 8 april 2020 zijn uitgesproken. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend, vanwege zorgen over de opvoedingssituatie en de onbereikbaarheid van de moeder.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 30 april 2020 werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2020, waarbij de moeder, de vader, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De zorgen over de minderjarige waren onder andere gebaseerd op meldingen van mishandeling en een onveilige opvoedingssituatie. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, wat de uithuisplaatsing noodzakelijk maakte.
Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing ook na de eerste beschikking aanwezig bleven. De moeder werd geacht onvoldoende emotionele beschikbaarheid en stabiliteit te bieden voor de minderjarige. Het hof benadrukte dat er eerst duidelijkheid moet komen over de opvoedingssituatie en de mogelijkheden voor terugplaatsing, voordat een terugkeer van de minderjarige bij de moeder aan de orde kan komen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de zorgen over haar welzijn en ontwikkeling voorop stonden.