ECLI:NL:GHARL:2020:548

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
21-005767-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 21 januari 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week en de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 7 januari 2020, waar de advocaat-generaal een gevangenisstraf van één week en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf heeft gevorderd.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 tot 23 augustus 2017 de aangever heeft bedreigd met de dood. De bedreigingen zijn gedaan in de aanwezigheid van medewerkers van het AZC, wat de ernst van de situatie vergroot. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder de aangifte en verklaringen van getuigen, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte is niet vrijgesproken van de tenlastelegging, maar het hof heeft wel geoordeeld dat de eerder opgelegde gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk is, en daarnaast tot een taakstraf van dertig uren. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005767-18
Uitspraak d.d.: 21 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2018 met parketnummer 16-162625-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-244027-15, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres ] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van één week. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake de aan hem tenlastegelegde bedreiging tegen het leven gericht veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week en heeft de tenuitvoerlegging bevolen van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (gewezen onder parketnummer 08-244027-15) voor de duur van één week.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 22 augustus 2017 tot en met 23 augustus 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door één of meerdere werknemer(s) van het AZC , waaronder [collega1] en/of [collega2] , eenmaal of meermalen dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik ga hem ( [aangever] ) doodmaken" en/of
- "Ik ga het hoofd van de romp van [aangever] scheiden" en/of
- "Ik ga hem ( [aangever] ) kapotmaken" en/of
- "Ik zweer dit op mijn moeder, [aangever] gaat kapot",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen, te weten de aangifte en de verklaringen van [collega1] en [collega2] , te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode gelegen tussen 22 augustus 2017 tot en met 23 augustus 2017 te [plaats] , [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meerdere werknemers van het AZC , waaronder [collega1] en [collega2] , dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik ga het hoofd van de romp van [aangever] scheiden" en
- "Ik ga hem ( [aangever] ) kapotmaken" en
- "Ik zweer dit op mijn moeder, [aangever] gaat kapot".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft aan het adres van aangever [aangever] , een medewerker van het AZC waar verdachte op dat moment verbleef, ernstige doodsbedreigingen geuit. De verdachte heeft deze bedreigingen tegen collega’s van die [aangever] , te weten [collega1] en [collega2] , uitgesproken. Door dit gedrag heeft verdachte naast aangever [aangever] ook [collega1] en [collega2] angst aangejaagd. De verdachte heeft bovendien door zijn gedrag een ernstig gebrek aan respect getoond tegenover [aangever] . Verdachte bevond zich op dat moment in een situatie dat hij zich moet houden aan regels en instructies die gelden binnen een AZC , ook indien deze worden opgelegd door iemand waar verdachte volgens eigen zeggen al langere tijd een slechte band mee had.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 december 2019 is de verdachte eerder ter zake (gewelds)misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Overijssel van 27 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week (parketnummer 08-244027-15).
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1 januari 2020 de verdachte nog kan worden ontvangen in het ingestelde hoger beroep. In artikel 6:6:7 Sv (nieuw) is immers bepaald dat een rechterlijke beslissing als bedoeld in de eerste titel van hoofdstuk 6 van Boek 6 – i.c. kortweg: een beslissing op de vordering TUL algemene voorwaarde – niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen. De Wet USB behelst inzake dit aspect geen overgangsbepalingen. Wel is in het wetgevingsbericht betreffende deze wetswijziging overwogen dat het hier gaat om de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, dat het derhalve procesrechtelijke aspecten betreft en dat nieuwe regels van strafprocesrechtelijke aard na inwerkingtreding van de nieuwe wet onmiddellijk toepassing vinden.
Niettemin is het hof van oordeel dat de veroordeelde in het onderhavige geval in het hoger beroep moet worden ontvangen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze wetswijziging (op dit punt) als zodanig niet louter, zuiver, van strafprocesrechtelijke aard is en dat de doorwerking ervan dit aspect nadrukkelijk overstijgt. Het ligt immers zeer voor de hand dat de eerste rechter (voor de inwerkingtreding van de Wet USB) bij de beantwoording van de vraag aangaande de in de hoofdzaak op te leggen straf(modaliteit en –maat) zich rekenschap heeft gegeven van de opportuniteit van de toe- of afwijzing van de vordering TUL, en vice versa. Bij de beoordeling van hetgeen ‘passend en geboden’ moet worden geacht in het kader van de straftoemeting, dient de rechter immers, strevend naar het leveren van actueel maatwerk, alle op dat moment bekende, relevante aspecten mee te wegen. De omstandigheid dat de onderhavige wetswijziging een herbeoordeling van de aan de hoofdzaak gekoppelde vordering TUL algemene voorwaarde zou beletten, zal door de eerste rechter zeker nog niet zijn meegewogen. Aldus bezien is er alle reden om het ‘afdoeningspakket’ integraal aan het hoger beroep onderworpen te achten. De beslissingen in de hoofdzaak en in de TUL-zaak kunnen, indachtig het hiervoor overwogene aangaande het pre-Wet USB-tijdperk, immers niet zonder meer los van elkaar worden gezien. Niet ondenkbaar is dat het abstraheren van de beslissing inzake de vordering TUL algemene voorwaarde in dit stadium ertoe zal leiden dat het strafproces als geheel een voor de verdachte/veroordeelde – en mogelijk ook voor de samenleving - minder gunstige uitkomst zal kennen (vgl. artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht). Alles afwegend is het hof dan ook van oordeel dat de veroordeelde ontvankelijk is in het beroep.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, onder meer dat de voorwaardelijke straf is opgelegd ter zake een feit gepleegd in 2015 en de bewuste keuze van het hof in de onderhavige strafzaak voor een voorwaardelijk op te leggen straf, wijst het hof de gevorderde tenuitvoerlegging af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 23 augustus 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 27 juli 2017, parketnummer 08-244027-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 21 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.