ECLI:NL:GHARL:2020:5524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
21-001368-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en overtreding van de Opiumwet met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, namelijk heroïne en cocaïne. De feiten vonden plaats op 11 september 2018, toen de verdachte samen met een medeverdachte de aangever aanviel in diens woning. De aangever werd met een stomp voorwerp geslagen en met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de verdachte en zijn medeverdachte de aanval hadden ingezet. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, en deze straf werd door het hof bevestigd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 6.428,89. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor het jeugdstrafrecht, ondanks zijn leeftijd van negentien jaar ten tijde van het delict, en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van de feiten. Het hof gelastte ook de teruggave van bepaalde in beslag genomen voorwerpen aan de aangever en andere beslagene(n).

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001368-19
Uitspraak d.d.: 15 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2019 met parketnummer 16-180690-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [naam] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen tot € 6.428,89, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met afwijzing van het overige en dat het hof ten aanzien van het beslag zal beslissen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S.J. Jansen, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 6.428,89, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering voor het overige deel afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank beslist op het beslag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover onderworpen aan het hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( met een stomp en/of zwaar voorwerp) op het hoofd en/of in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] buiten bewustzijn is geweest) en/of
- ( daarbij) met één of meerdere mes(sen), althans één of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp (en) heeft/hebben gestoken en! of gesneden in/op/tegen de zij en/of de borstkas en/of de arm(en) en/of de be(e)n(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 11 september 2018 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,98 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 1,55 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 11 september 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] op het hoofd en het lichaam hebben geslagen en/of gestompt en
- ( daarbij) met één of meerdere scherp(e) voorwerp (en) heeft/hebben gestoken in de zij en de borstkas en de arm en het been van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 11 september 2018 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,98 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 1,55 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en heeft zich hiertegen verdedigd. Aldus moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte] in de woning van aangever [slachtoffer] vanwege de verkoop van drugs. Toen verdachte wilde opstaan nadat hij had geweigerd om aangever drugs ‘op de pof’ te geven pakte aangever een bijl. Verdachte schrok. Uit een reflex heeft hij aangever met zijn vuist geslagen, waardoor aangever achterover op de bank viel. Vervolgens heeft zijn vriend aangever meermalen geslagen. Ook heeft verdachte aangever nog geslagen. Hierna zijn ze de woning uitgerend.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever te twijfelen. Deze verklaringen zijn voldoende gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent. Bovendien vinden de verklaringen steun in de verklaring van getuige [getuige] die twee mannen erg snel naar het hoekje bij nummer 136 (het hof begrijpt: de woning van aangever) heeft zien lopen en vlak erna ”echt hard bonken”, uit de richting van de woning 136 hoorde, alsook de letselrapportage en het rapport DNA-onderzoek d.d. 13 februari 2019. Ook vinden de verklaringen van aangever op onderdelen en voor zover geloofwaardig geacht steun in de eigen verklaringen van verdachte.
De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de navolgende vastgestelde, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn op 11 september 2018 naar de woning van aangever aan [adres] te [plaats] gegaan. Aangever heeft hen zijn woning binnengelaten. In de woning zijn verdachte en zijn medeverdachte op zoek gegaan naar iets waardevols. Verdachte wilde zijn geld, te weten: een (drugs)schuld van € 125,-, terug. Op enig moment hebben verdachte en zijn medeverdachten aangever op zijn hoofd en lichaam geslagen en is hij in zijn zij, borstkas, arm en been gestoken. Aangever heeft hierop een bijl gepakt en ‘politie’ geroepen. Verdachte en zijn medeverdachte renden vervolgens weg. In zijn vlucht heeft de medeverdachte nog een mes uit de keuken gepakt.
Anders dan de verdediging acht het hof het niet aannemelijk geworden dat aangever als eerste een bijl heeft gepakt, waarna het conflict is ontspoord. Weliswaar verklaart verdachte al in zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris dat aangever een bijl had, maar over zijn aandeel in het geweld en de volgorde der gebeurtenissen legt hij dan geen verklaring af.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een moment waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. In tegendeel, verdachte en zijn medeverdachte hebben de aanval ingezet waartegen aangever zich enkel heeft verdedigd.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien er ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte en zijn mededader hebben in de woning van aangever fors geweld gebruikt tegen hem, bestaande onder meer uit het meermalen steken. Aangever heeft daardoor ernstige verwondingen opgelopen (onder meer een klaplong, een beschadiging aan de milt en een gebroken rib). Als gevolg hiervan heeft hij meerdere dagen op de intensive care afdeling van het ziekenhuis gelegen.
Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat aangever het geweld heeft overleefd is geenszins aan verdachte en zijn medeverdachte te danken. Zij hebben aangever ernstig gewond achtergelaten. Door aangevers 112-melding heeft hij tijdig medische hulp van de opgeroepen ambulance gekregen. De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als het onderhavige hiervan (langdurig) psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
Een poging tot doodslag is bovendien een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving versterkt. Dit alles rekent het hof verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte op 11 september 2018 1,55 gram cocaïne en 1,98 gram heroïne opzettelijk aanwezig gehad. Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de gezondheid. De productie ervan en de handel erin leveren milieuschade op en werken allerlei vormen van criminaliteit in de hand. Daarom is (ook) het aanwezig hebben ervan strafbaar gesteld.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 28 mei 2020 blijkt dat verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens andersoortige strafbare feiten.
Het hof houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Ook heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 31 maart 2020. Hierin wordt onder meer geadviseerd het strafrecht voor volwassenen toe te passen. De verdediging heeft het gerechtshof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt voorop dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict negentien jaar oud was, zodat in beginsel het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is. Bij de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval aanleiding bestaat het jeugdstrafrecht toe te passen, dient beoordeeld te worden of daartoe bijzondere aanleiding bestaat gelet op de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof merkt in dit verband op dat uit de rapportage volgt dat verdachte niet op verstandelijk beperkt niveau functioneert, dat hij conform kalenderleeftijd functioneert en dat hij de indruk geeft zijn eigen gedrag voldoende te kunnen organiseren. Uit het onderzoek van de Reclassering komen geen aanwijzingen naar voren dat de toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd is. Ook zijn er geen indicaties om van het volwassenstrafrecht af te wijken. De Reclassering heeft geen zorgen over verdachtes functioneren in detentie en interventies die binnen het volwassenenstrafrecht worden geboden achtten zij passend. Ook ter zitting zijn dergelijke indicaties niet naar voren gekomen. Gelet hierop ziet het hof in de door de rapporteurs geschetste persoonlijkheid van verdachte als ook in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan onvoldoende grond om het jeugdstrafrecht toe te passen en zal het hof verdachte bestraffen volgens het meerderjarigenstrafrecht.
Alles afwegend acht het hof – evenals de rechtbank en de advocaat-generaal – oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaar passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit kan met een kortere gevangenisstraf niet worden volstaan. In dat kader ziet het hof ook geen aanleiding het voorarrest op te heffen of te schorsen.

Beslag

Teruggave aan aangever [slachtoffer]
Het hof gelast de teruggave aan aangever [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een ABN AMRO bankpas, nu aangever hiervan redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.
Teruggave aan beslagene(n)
Het hof gelast de teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld op het ‘Overzicht in beslag genomen goederen’, aan de beslagene(n). Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Deze goederen, te weten: ‘brokjes in zakje, 10 bruine bolletjes, plastic zak met hash, 3 witte bolletjes, XTC, plastic zakje met drugs, 7 ponypacks’, zoals vermeld op het ‘Overzicht in beslag genomen goederen’, worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien zij als gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit aangetroffen. De voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

Voorlopige hechtenis

Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte verzocht om verdachte (ten aanzien van feit 1) te ontslaan van alle rechtsvervolging en dientengevolge om opheffing dan wel schorsing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis. Met instemming van de raadsman wordt op dit verzoek thans beslist.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, waaronder in het bijzonder ook gelet op de strafoplegging, wordt het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.698,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.428,89. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevraagde vergoeding voor een iPad en een gestolen bedrag ad € 125,- is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: brokjes in zakje, 10 bruine bolletjes, plastic zak met hash, 3 witte bolletjes, XTC, plastic zakje met drugs, 7 ponypacks, zoals vermeld op het ‘Overzicht in beslag genomen goederen’.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een ABN AMRO bankpas.
Gelast de
teruggaveaan beslagene(n) van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de overige in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld op het ‘Overzicht in beslag genomen goederen’.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.428,89 (zesduizend vierhonderdachtentwintig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 578,89 (vijfhonderdachtenzeventig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 5.850,00 (vijfduizend achthonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.428,89 (zesduizend vierhonderdachtentwintig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 578,89 (vijfhonderdachtenzeventig euro en negenentachtig cent) materiële schade en
€ 5.850,00 (vijfduizend achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 september 2018.
Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.J. Hofstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.