ECLI:NL:GHARL:2020:5553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
21-006979-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van opzet tot diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, wegens poging tot diefstal. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 1 juli 2020 heeft het hof het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die veroordeling van de verdachte vroeg. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft betoogd dat de verdachte niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd verweten op of omstreeks 10 augustus 2018 te [plaats] een geldkistje te hebben geprobeerd weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Na het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachte het oogmerk had om het geldkistje toe te eigenen. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen op basis van de overtuiging dat de verdachte niet schuldig is aan de poging tot diefstal, omdat het hof niet is overtuigd van het opzet van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006979-18
Uitspraak d.d.: 15 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2018 met parketnummer 18-158782-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman,
mr. T. Bruinsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij voornoemd vonnis ter zake van poging tot diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 10 augustus 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldkistje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen met voormeld oogmerk dat geldkistje heeft beetgepakt en/of opgetild, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof niet bewezen dat verdachte het oogmerk had om zich het geldkistje toe te eigenen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.