ECLI:NL:GHARL:2020:5555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
21-005837-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling met letsel en oplegging van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van de aangeefster, waarbij zij met een vuist in het gezicht is geslagen, wat heeft geleid tot letsel aan haar voortand. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft het vonnis vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, bestaande uit een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaren, inclusief bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling.

De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de materiële en immateriële schade, is gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van de tandartskosten, maar heeft de vordering voor immateriële schade afgewezen vanwege onvoldoende onderbouwing en eigen schuld van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de gemaakte kosten van de benadeelde partij te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005837-19
Uitspraak d.d.: 15 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 oktober 2019 met parketnummer 18-039205-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde (te weten: eenvoudige mishandeling) tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling en reclasseringstoezicht door VNN. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ad € 1.411,44 geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. T.W. Delhaye, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij voornoemd vonnis ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Verder is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot € 1.161,44, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2019 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar met zijn vuist tegen de tanden en/of de mond, althans het gezicht, te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken tand (hoektand linksboven) ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2019 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar met zijn vuist tegen de tanden en/of de mond te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 20 januari 2019 tijdens het uitgaan aangeefster mishandeld door haar met een vuist in het gezicht te slaan, waardoor haar voortand deels is losgeraakt. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Het hof weegt ook mee dat de mishandeling heeft plaatsgehad na een woordenwisseling waarbij over en weer werd gescholden en waarbij aangeefster verdachte heeft geduwd en met drank heeft gegooid.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 28 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook voor mishandelingen.
De reclassering adviseert oplegging van bijzondere voorwaarden, namelijk een meldplicht bij de reclassering, verplichte medewerking aan diagnostiek en een ambulante behandelingsverplichting bij Trajectum of een soortgelijke zorginstelling.
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat het op dit moment goed gaat met verdachte, zodat het opleggen van bijzondere voorwaarden niets toevoegt.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, een passende en geboden straf is. Deze voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf dient ook als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit zal begaan. Aan het voorwaardelijke deel zullen de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het dictum worden verbonden. In tegenstelling tot de raadsman is het hof van oordeel van verdachte deze steun in de rug nodig heeft om op het goede pad te blijven.
Daarnaast zal het hof de verdachte een taakstraf van 40 uren opleggen, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. Het hof acht deze combinatie van straffen een passende en geboden bestraffing.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.411,44, bestaande uit 411,44 materiële schade en
€ 1.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.161,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd dat, nu er bij de benadeelde partij sprake is van eigen schuld, niet kan worden vastgesteld hoe groot haar eigen rol is geweest. Behandeling van deze vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Ook ten aanzien van de materiële schade kan de benadeelde partij volgens de verdediging niet worden ontvangen in haar vordering, omdat uit het dossier niet blijkt of de benadeelde partij haar eigen risico niet door andere zaken is kwijtgeraakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de tandartskosten ad € 383,83 voldoende is onderbouwd, zodat deze kosten voor toewijzing in aanmerking komen. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij, die geen aanvullende verzekering voor haar tandartskosten had, deze tandartskosten heeft gehad als gevolg van het handelen van verdachte. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft het hof rekening te houden met het eigen aandeel van de benadeelde partij. Daar komt bij dat de psychische schade onvoldoende is onderbouwd. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte (reiskosten GGD en Slachtofferhulp) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 27,61.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan DSM5-diagnostiek en zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Trajectum of een soortelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich ambulant te laten behandelen gericht op onder andere agressieregulatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener verstrekt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 383,83 (driehonderd drieëntachtig euro en drieëntachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 27,61 (zevenentwintig euro en eenenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 383,83 (driehonderd drieëntachtig euro en drieëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.