ECLI:NL:GHARL:2020:5781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
200.272.384/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig executoriaal beslag en misbruik van beslagbevoegdheid in een loonvordering en courtagegeschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2020, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een executiegeschil. Flefast Consult B.V. heeft executoriale beslagen gelegd op de goederen van de geïntimeerde, terwijl er eerder conservatoire derdenbeslagen waren gelegd die al voldoende zekerheid boden voor de vordering. De bodemzaak draait om een loonvordering van Flefast voor diensten die zij heeft verricht voor de geïntimeerde, alsook om een courtagevordering die voortvloeit uit een bemiddelingsovereenkomst. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de executoriale beslagen onrechtmatig waren, omdat de conservatoire beslagen al voldoende zekerheid boden voor de openstaande loonvordering. Flefast had geen rechtens te respecteren belang bij het leggen van nieuwe executoriale beslagen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Flefast in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het leggen van beslagen en de gevolgen van onrechtmatige executie voor de schuldenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.272.384/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/489563)
arrest in kort geding van 21 juli 2020
in de zaak van
Flefast Consult B.V.,
gevestigd te Dronten,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Flefast,
advocaat: mr. J.A. Jacobs LLM, kantoorhoudend te Breda,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H. Hulshof, kantoorhoudend te Emmeloord.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 19 mei 2020 heeft op 2 juni 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het betrof een gecombineerde behandeling van deze zaak met twee andere zaken die tussen partijen spelen: 200.269.131/01 (de bodemzaak) en 200.269.728/01 (een verzoekschrift). In al deze zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.
1.2
Het verslag (proces-verbaal) dat van de mondelinge behandeling is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd. In verband met het coronavirus heeft deze zitting plaatsgehad met gebruikmaking van Skype.

2.Waar gaat de procedure over?

2.1
De bodemzaak draait om een loonvordering van Flefast in het kader van diensten die zij in opdracht van [geïntimeerde] zegt te hebben verricht en courtage die op grond van een bemiddelingsovereenkomst met die partij verschuldigd zou zijn. Een en ander heeft de volgende achtergrond.
2.2
[geïntimeerde] teelt agrarische producten en verhuurt landbouwgronden. Flefast richt zich op fiscale, juridische en bedrijfskundige advisering en begeleiding van agrarische ondernemingen zoals die van [geïntimeerde] . Sinds 2015 is Flefast in de persoon van de fiscaal jurist [B] als coach en adviseur betrokken geweest bij diverse problemen van juridische, fiscale en feitelijke aard waarin [geïntimeerde] en zijn hoogbejaarde moeder verwikkeld waren geraakt. Die problemen hadden deels te maken met de bedrijfsvoering van de onderneming van [geïntimeerde] en deels met de afwikkeling van de erfenis van zijn vader. De opdrachten die in dat verband aan Flefast zijn gegeven, zijn niet schriftelijk vastgelegd. Met een beroep op die opdrachten en de uren die aan de uitvoering ervan zijn besteed (het loon), heeft Flefast aan [geïntimeerde] een aantal facturen gestuurd. Die facturen heeft hij ook ontvangen, maar hij heeft daarvan slechts drie betaald en heeft tien facturen onbetaald gelaten.
2.3
Een afzonderlijk punt van discussie vormt de courtage die is overeengekomen in een bemiddelingsovereenkomst inzake de ruil van agrarische gronden die partijen in april/mei 2016 hebben getekend.
2.4
In de bodemprocedure heeft Flefast betaling van de openstaande facturen gevorderd (in totaal € 36.863,11) en later ook van de courtage (€ 74.017,52), vermeerderd met rente en kosten. Voordat de rechtbank daarover had beslist (en voordat de loonvordering op
26 augustus 2018 met de courtagevordering was vermeerderd), heeft de voorzieningenrechter op 6 augustus 2018 aan Flefast verlof verleend tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag onder Green Acker B.V., Profyto B.V., Koninklijke Cosun U.A. en de Staat der Nederlanden. De vordering is daarbij overeenkomstig het verzoek voorlopig begroot op € 46.000,-. Dat is het totaal van het onbetaald gebleven loon (€ 36.863,11) met inbegrip van rente en kosten. Ten aanzien van de door Flefast ook gepretendeerde courtagevordering van € 74.017,52, staat in het verzoek het volgende: "
Daarnaast en daarenboven maakt [Flefast] ten aanzien van [ [geïntimeerde] ] aanspraak op betaling van een bedrag van € 74.017,52… [Flefast zal] geen begroting (…) vragen van het bedrag van haar vordering die nog niet aanhangig is. De mededeling over die vordering in dit verzoekschrift kan als kennisgeving worden aangenomen."
2.5
Flefast heeft in augustus 2018 diverse conservatoire derdenbeslagen gelegd. Zoals blijkt uit onbestreden verklaringen van die derden, hebben deze beslagen doel getroffen voor respectievelijk € 15.923,83 (derdenverklaring Green Acker B.V. van 13 augustus 2018), € 6.757,74 (e-mail van 13 augustus 2019 van Profyto B.V. aan [geïntimeerde] ) en € 39.184.65
(e-mail van 13 augustus 2019 van Koninklijke Cosun U.A. aan [geïntimeerde] ).
2.6
Uiteindelijk is de loonvordering door de rechtbank op 16 juli 2019 toegewezen, met inbegrip van wettelijke handelsrente. De courtagevordering is tot € 20.995,- toegewezen. De over dat deel gevorderde rente is afgewezen. Hetzelfde geldt voor de buitengerechtelijke kosten. De beslagkosten die ook waren gevorderd, zijn voor de helft toegewezen (€ 1.010,90). Flefast heeft het vonnis van 16 juli 2019 aan [geïntimeerde] betekend, maar heeft dit vonnis niet overeenkomstig artikel 704 lid 1 Rv aan de derdenbeslagenen betekend. [geïntimeerde] heeft wel aangeboden de derden aan Flefast te laten betalen en het nog resterende bedrag bij te betalen (e-mail van 19 augustus 2019 van [geïntimeerde] aan de deurwaarder), maar Flefast heeft daar niet mee ingestemd. Profyto B.V. heeft desondanks het onder het derdenbeslag vallende bedrag van € 6.757,74 op 20 augustus 2019 betaald aan Flefast. De in artikel 722 Rv bedoelde termijn van betekening is inmiddels verstreken.
2.7
Na betekening van het vonnis van 16 juli 2019 aan [geïntimeerde] heeft Flefast op 9 en
10 oktober 2019 executoriale beslagen gelegd op enkele roerende en onroerende zaken van [geïntimeerde] . Zij beoogde daarmee te bereiken dat de eerdere conservatoire derdenbeslagen tot zekerheid zouden gaan strekken van de afgewezen courtagevordering. [geïntimeerde] heeft hierop bij de rechtbank op 24 oktober 2019 een kort geding tot opheffing van die executoriale beslagen aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft die vordering in het vonnis van 3 december 2019 toegewezen en heeft deze beslagen opgeheven. In dit hoger beroep komt Flefast tegen die beslissing op.

3.Wat is het oordeel van het hof?

3.1
De voorzieningenrechter heeft terecht vooropgesteld dat bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag in de executie zal mogen worden ingegrepen als de executant in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn executiebevoegdheid. Een onrechtmatig beslag zou tot een dergelijke omstandigheid kunnen leiden. De vraag of het leggen van executoriaal beslag als onrechtmatig moet worden aangemerkt, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen [1] .
Het hof volgt de voorzieningenrechter ook in het voorlopig oordeel dat de courtagevordering buiten het beoordelingskader van het verzoekschrift conservatoir beslag is gelaten. Het was dus niet mogelijk het afgewezen deel van die vordering door middel van die beslagen te incasseren - ook niet als deze vordering in hoger beroep geheel zou worden toegewezen.
3.2
Het voorgaande betekent dat de conservatoire beslagen alleen kunnen strekken tot zekerheid van betaling van de loonvordering en de daarmee verband houdende kosten en rente. Omdat die vordering is toegewezen en de conservatoire beslagen voor het geheel van die vordering doel hebben getroffen, is het niet vervolgen van die beslagen en het leggen én handhaven van nadere executoriale beslagen voor die loonvordering onrechtmatig. Deze latere executoriale beslagen zijn echter niet alleen voor de inning van het loon gelegd: ze zien ook op het toegewezen deel van de courtage, en daarvoor verleenden de eerdere beslagen zoals gezegd geen zekerheid. Toch zijn de executoriale beslagen onder de gegeven omstandigheden ook voor die vordering onrechtmatig. Aannemelijk is namelijk dat Flefast niet heeft willen meewerken aan een serieus te nemen aanbod van [geïntimeerde] en de derdenbeslagenen tot betaling van al hetgeen op grond van het veroordelende vonnis ook ten aanzien van die courtage verschuldigd was. [geïntimeerde] heeft alles in het werk gesteld om tot betaling van de vordering van Flefast over te kunnen gaat, maar Flefast wilde daaraan niet meewerken, en is in plaats daarvan overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag op bedrijfsmiddelen van [geïntimeerde] , met als gevolg extra kosten en mogelijk schade voor [geïntimeerde] . Flefast maakt, ook naar het voorlopig oordeel van het hof, misbruik van haar recht op executie van het vonnis door dat aanbod te verwerpen, de conservatoire beslagen die voor nagenoeg de gehele vordering van Flefast doel hebben getroffen niet te vervolgen en voor deze vordering executoriale beslagen te laten leggen. Daar had Flefast immers geen rechtens te respecteren belang meer bij, terwijl [geïntimeerde] door de beslagen aanzienlijk in zijn belangen is geschaad, nu de beslagen hebben geleid tot bevriezing van liquide middelen. De banken zijn bovendien gaan twijfelen aan de kredietwaardigheid en de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] . Voor het voeren van zijn bedrijf kan dat negatieve gevolgen hebben voor uitstaande en aan te vragen leningen.

4.De conclusie

4.1
Het hoger beroep treft geen doel. Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd, en Flefast zal ook door het hof in de kosten van de procedure worden veroordeeld (tariefgroep II, 1 punt; de kosten van de mondelinge behandeling worden in de hoofdzaak in rekening gebracht).
De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad van 3 december 2019 en veroordeelt Flefast in de kosten van het hoger beroep. Tot aan deze uitspraak worden die kosten aan de kant van [geïntimeerde] vastgesteld op € 324,- aan verschotten en op € 1.074,- aan salaris.
Ten aanzien van de proceskostenveroordeling is deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad. Wat verder is gevorderd, wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga en I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 juli 2020.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:1983: AG4575 (Ritzen/Hoekstra) en ECLI:NL:HR:1995:ZC1894