ECLI:NL:GHARL:2020:585

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
200.270.550/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een raadsheer in een artikel 12 Sv-procedure

Op 23 januari 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. De verzoeker, die klager is in een artikel 12 Sv-procedure, heeft verzocht om wraking van raadsheer mr. L.G. Wijma. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek. De door de gewraakte raadsheer genomen procedurele beslissingen zijn niet zodanig onbegrijpelijk dat ze enkel op vooringenomenheid kunnen wijzen. De opmerkingen van mr. Wijma zijn niet voldoende om vooringenomenheid aan te nemen. De vrees van de verzoeker is niet objectief gerechtvaardigd, en het verzoek tot wraking is afgewezen. De wrakingskamer heeft echter wel geconstateerd dat er sprake is geweest van een ongelukkige gang van zaken en een onvolledige behandeling in raadkamer. De wrakingskamer beveelt aan dat de klacht van verzoeker opnieuw in raadkamer wordt behandeld, en adviseert de meervoudige kamer om deze behandeling aan een ander lid van het hof op te dragen. De beslissing is genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers en L.T. Wemes, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.270.550/01
beslissing van 23 januari 2020
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna: verzoeker,
bijgestaan door mr. M. Engel,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. L.G. Wijma,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De hoofdzaak betreft een procedure ex artikel 12 Sv inzake een klacht van verzoeker tegen het uitblijven van vervolging na zijn aangifte van een valse aangifte van bedreiging door verzoeker. In de hoofdzaak heeft op 5 december 2019 een enkelvoudige raadkamerzitting plaatsgevonden, geleid door mr. L.G. Wijma.
1.2
Verzoeker heeft op 6 december 2019 per e-mail verzocht om wraking van mr. Wijma.
1.3
Mr. Wijma heeft schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten.
1.4
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 9 januari 2020 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij de behandeling verschenen, bijgestaan door mr. Engel. Daarbij is het verzoek mondeling toegelicht en zijn pleitaantekeningen overgelegd.

2.De beoordeling van het wrakingsverzoek

De wrakingsgronden
De gronden luiden samengevat als volgt.
2.1
Mr. Wijma heeft ten onrechte beslist dat verzoeker in raadkamer niet mocht worden bijgestaan door mr. Engel. Door mr. Engel te beletten verzoeker in raadkamer bij te staan en verzoeker niet toe te staan om de pleitnotitie van mr. Engel voor te lezen of te overleggen, heeft verzoeker niet naar voren kunnen brengen wat hij had willen doen.
De vraag aan mr. Engel of zij aanwezig was op de demonstratie is irrelevant. Door deze irrelevante vraag te stellen is twijfel over vooringenomenheid ontstaan. De reactie van mr. Wijma dat het de perceptie van verzoeker was dat de twee politieagenten niet reageerden alsof verzoeker zojuist een bedreiging had geuit, vlak nadat de advocaat-generaal had aangevoerd dat hij op grond van de beelden niet uitsloot dat verzoeker een bedreiging had geuit, geeft blijk van vooringenomenheid.
Al deze omstandigheden bij elkaar genomen leveren zwaarwegende redenen, althans gegronde vrees, op om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Wijma, aldus verzoeker.
De reactie van mr. Wijma
2.2
Mr. Wijma heeft erkend dat hij tijdens de raadkamerzitting gelet op artikel 12f Sv een verkeerde beslissing heeft genomen door mr. Engel niet toe te laten klager bij te staan.
Hij biedt daarvoor zijn excuses aan en is bereid klager opnieuw te horen, bijgestaan door mr. Engel.
Mr. Wijma betwist dat hij vooringenomen is geweest. Het nemen van een foute procedurele beslissing brengt niet mee dat hij daardoor niet meer onpartijdig en onafhankelijk is. Dat volgt ook niet uit het feit dat hij een waarneming van verzoeker op basis van getoonde filmbeelden als een ‘perceptie van klager’ heeft aangeduid. Dit was als neutrale opmerking bedoeld. Mr. Wijma heeft hiermee niets willen zeggen, ook omdat hij niet alleen op de klacht beslist maar samen met twee andere raadsheren. Hij heeft op 5 oktober 2019 ook de beklaagde gehoord.
De ontvankelijkheid
2.3
Ingevolge artikel 512 Sv kan op verzoek van een verdachte of het openbaar ministerie een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt. De klager in een artikel 12 Sv-procedure wordt in voornoemd artikel niet genoemd. De wrakingskamer ziet zich derhalve voor de vraag geplaatst of verzoeker in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen.
2.4
De wrakingskamer neemt bij de beantwoording van deze vraag tot uitgangspunt dat onpartijdigheid van een rechter een zo fundamenteel rechtsbeginsel is dat het tot uitdrukking dient te komen en erkenning verdient in iedere vorm van rechtspraak. Een ieder die meent dat dit beginsel, door een rechter belast met de beoordeling van zijn belangen, wordt geschonden of zal worden geschonden en uit dien hoofde de rechter wraakt, behoort in beginsel gehoor te vinden. Wanneer een geldende wettelijke regeling ontbreekt of wanneer die hiaten vertoont, dient de rechter die het wrakingsverzoek te beoordelen krijgt daarin te voorzien waartoe aansluiting kan worden gezocht bij bestaande regelingen.
Op deze grond is de wrakingskamer van oordeel dat de klager in een artikel 12 Sv-procedure de raadsheren belast met de behandeling van zijn klacht in beginsel kan wraken. Voor de procedureregels wordt aansluiting gevonden bij die van de artikelen 512 e.v. Sv. Verzoeker kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek tot wraking.
De inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek
2.5
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.6
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet ook objectief gerechtvaardigd zijn.
2.7
Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Alleen als de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
2.8
De door mr. Wijma gegeven beslissing om niet toe te staan dat verzoeker zich in raadkamer liet bijstaan door mr. Engel betreft een rechterlijke (tussen)beslissing als hiervoor bedoeld en deze beslissing levert als zodanig dus geen grond op voor een wraking. De vraag waar de wrakingskamer zich vervolgens voor ziet gesteld is of deze genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. De wrakingskamer stelt vast dat voornoemde beslissing niet conform de wet is genomen, omdat artikel 12f Sv bepaalt dat klager zich in raadkamer kan doen bijstaan en, anders dan de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht, niet de eis stelt dat degene die bijstand verleent advocaat is. Deze onjuiste procedurele beslissing van mr. Wijma is naar het oordeel van de wrakingskamer niet zodanig onbegrijpelijk dat daaraan geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Het motief vindt de wrakingskamer in de door mr. Wijma volmondig toegegeven vergissing omtrent de inhoud van de wet op dit punt. De wrakingskamer ziet de beslissing van mr. Wijma om verzoeker te beletten om de pleitnotitie van mr. Engel voor te lezen dan wel over te leggen als een beslissing die ligt in het verlengde van die beslissing.
De vragen van mr. Wijma aan mr. Engel of zij bij de demonstratie was en of zij ter plekke aanwezig was op het moment van de vermeende bedreiging acht het hof ook niet van dien aard dat deze getuigen van vooringenomenheid of de schijn daarvan.
Mr. Wijma heeft op de conclusie die klager trok uit de getoonde beelden gereageerd met de woorden dat dit de perceptie van verzoeker is. Deze bewoordingen getuigen naar het oordeel van de wrakingskamer op zichzelf niet van vooringenomenheid. Mede gelet op het feit dat de advocaat-generaal kort daarvoor naar aanleiding van die beelden een ander standpunt had ingenomen dan klager, duiden de bewoordingen juist op een neutrale houding. Verzoeker heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de door mr. Wijma gebruikte woorden, naar objectieve maatstaven gemeten, in de omstandigheden van het geval niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
2.9
De wrakingskamer is derhalve van oordeel dat uit de beslissingen van mr. Wijma om niet toe te staan dat verzoeker in raadkamer werd bijgestaan door mr. Engel en om niet toe te staan dat verzoeker de pleitnota van mr. Engel voorlas dan wel over kon leggen, geen aanwijzingen kunnen worden afgeleid dat aan het nemen van deze beslissingen geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Noch uit die beslissingen op zichzelf, noch uit de door verzoeker aangehaalde opmerkingen van mr. Wijma, noch uit deze beslissingen en de aangehaalde opmerkingen in hun onderlinge samenhang beschouwd, valt vooringenomenheid af te leiden. De door verzoeker gestelde vrees daarvoor is niet objectief gerechtvaardigd.
2.1
Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.
2.11
Hoewel geen grond voor wraking, hebben de beslissingen van mr. Wijma om niet toe te staan dat verzoeker werd bijgestaan door mr. Engel en om niet toe te staan dat de pleitnota door verzoeker werd voorgelezen dan wel overgelegd, wel als gevolg gehad dat in raadkamer sprake is geweest van een ongelukkige gang van zaken en een onvolledige behandeling. Mr. Wijma heeft in zijn schriftelijke reactie reeds de mogelijkheid naar voren gebracht om de klacht nogmaals in raadkamer te behandelen. Ter zitting van de wrakingskamer is deze mogelijkheid met verzoeker besproken. Verzoeker heeft de wens geuit dat, bij afwijzing van de wraking, een van de twee andere raadsheren van de combinatie, waarvan mr. Wijma deel uitmaakt, dan wel de gehele behandelende kamer hem in raadkamer zal horen, waarbij verzoeker zich realiseert dat mr. Wijma wel deel uitmaakt van de combinatie die op zijn klacht zal beslissen.
2.12
De wrakingskamer heeft niet de bevoegdheid om op die wens te beslissen en volstaat met de aanbeveling dat de klacht van verzoeker nogmaals in raadkamer wordt behandeld en geeft de met beslissing belaste meervoudige kamer in overweging de behandeling in raadkamer aan één van de andere leden van het hof op te dragen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst af het verzoek tot wraking van mr. L.G. Wijma.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers en L.T. Wemes, leden van de wrakingskamer, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.