In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is er een langdurig en intensief hulpverleningstraject aan de orde dat gericht is op het tot stand brengen van omgang tussen een vader en zijn kind. De vader heeft op 3 juni 2020 een verzoekschrift ingediend voor voorlopige voorzieningen, waarin hij onder andere vroeg om een zorg- en contactregeling met zijn kind. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2020 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de zaak besproken in het licht van de coronamaatregelen, waarbij één van de raadsheren via beeldbellen deelnam.
Het hof heeft in zijn beslissing de eerdere beschikking van 6 augustus 2019 in acht genomen, waarin beide ouders waren opgedragen om het hof te informeren over de uitkomst van een beschermingsonderzoek. De raad voor de kinderbescherming heeft een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, en de kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat er verschillen van mening zijn tussen de ouders over de uitvoering van het stappenplan voor omgang, waarbij de vader en moeder elk hun eigen standpunten hebben ingenomen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om een voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij de vader in augustus 2020 twee keer een kaartje naar zijn kind moet sturen en vanaf september 2020 één keer per veertien dagen een begeleid omgangsmoment zal plaatsvinden. Het hof heeft geen dwangsom opgelegd, omdat de moeder heeft verklaard mee te zullen werken aan de uitvoering van het stappenplan. De overige verzoeken van de vader tot voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, omdat deze niet passend werden geacht in het kader van de hoofdzaak.