ECLI:NL:GHARL:2020:5888

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
200.278.168/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op 8 juni 2010, uit een instabiele en onveilige thuissituatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat de uithuisplaatsing niet gerechtvaardigd was, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) verweer voerde en de uithuisplaatsing noodzakelijk achtte. De kinderrechter had eerder op 25 februari, 5 maart en 23 april 2020 machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, omdat de noodzakelijke hulpverlening vanuit de thuissituatie niet van de grond kwam. De moeder had problemen met stress- en emotieregulatie, wat leidde tot een onveilige situatie voor de minderjarige. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat er geen gronden waren om de machtiging tot uithuisplaatsing te weigeren. De moeder werd aangespoord om samen te werken met hulpverleners en haar eigen weerstand te overwinnen in het belang van de minderjarige. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de kinderrechter en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.168/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 244426 en 245226)
beschikking van 21 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Grootenhuis te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 februari 2020, 5 maart 2020 en
23 april 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 mei 2020;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grootenhuis van 17 juni 2020 met productie(s);
- een (opleg)brief van de GI van 24 juni 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en de heer [D] . De vader is eveneens verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders is op 8 juni 2010 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . Na het uiteengaan van de ouders in 2015 is [de minderjarige] bij de moeder blijven wonen.
3.2
Bij beschikking van 14 mei 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
25 februari 2020 heeft de kinderrechter (op (het gewijzigde) verzoek van de GI van dezelfde datum) de GI een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing dag en nacht van [de minderjarige] op een geheime locatie verleend met ingang van die datum, voor de duur van twee weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 5 maart 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op een geheime locatie verlengd tot 14 mei 2020.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 april 2020 heeft de kinderrechter (op verzoek van de GI van 13 maart 2020) de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 14 augustus 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van
25 februari 2020, 5 maart 2020 en 23 april 2020. Deze grief beoogt het geschil over de uithuisplaatsing in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI van 25 februari 2020 tot verlening van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen en de beschikkingen van 25 februari 2020 en 5 maart 2020 onrechtmatig te verklaren en het verzoek van de GI van 13 maart 2020 af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met (de verlenging van) de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij is van mening dat hiervoor geen gronden aanwezig zijn. De omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader verliep goed, de moeder had meer rust gevonden en beide ouders staan achter de inzet van onderzoek en behandeling voor [de minderjarige] . Daarnaast is de moeder van mening dat er op geen enkel moment sprake was van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] waardoor een spoedmachtiging uithuisplaatsing gerechtvaardigd was. De moeder heeft geen verleden van enig geweld richting [de minderjarige] , zodat zij niet inziet waarom een regulier verzoekschrift tot een machtiging uithuisplaatsing niet kon worden afgewacht.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [de minderjarige] al vanaf zijn geboorte is opgegroeid in een voor hem instabiele en onveilige leefomgeving. Er zijn problemen tussen de moeder en de vader als ook tussen de moeder en familieleden vaderszijde. [de minderjarige] heeft hier last van. Daarnaast heeft de moeder problemen met haar stress- en emotieregulatie, waar [de minderjarige] ook veel last van heeft. [de minderjarige] is een prikkelgevoelige, kwetsbare jongen. Thuis en op school kampt hij met onrustig gedrag, heeft hij moeite met zijn concentratie en kan hij makkelijk in conflict met andere kinderen raken. [de minderjarige] is daarom in 2019 onder toezicht van de GI gesteld.
5.4
Het is binnen de ondertoezichtstelling nog niet gelukt om de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. Zo zorgen de spanningen tussen de ouders nog steeds voor veel onrust. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] en zijn niet in staat om daar een constructieve invulling aan te geven. Zij kunnen niet met elkaar communiceren en/of samen besluiten nemen over [de minderjarige] zonder tussenkomst van de GI. Er is zonder succes en op verschillende manieren geprobeerd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Uit de e-mails die de GI in het geding heeft gebracht blijkt dat bij de moeder een enorm wantrouwen richting anderen heeft. Zij benadert veel dingen vanuit het negatieve en uit zichzelf in stevige bewoordingen. De moeder kan vanuit haar wantrouwen getriggerd worden door een zin, een woord of een toon en schiet vervolgens in de emotie, waarbij zij zichzelf moeilijk tot niet in de hand kan houden. Ook kan zij zich kwetsend en op een dreigende toon naar de vader (verbaal en per mail) uiten en naar hulpverleners. Zij gaat hierbij over de grenzen van het fatsoenlijke heen. De moeder uit zich ook in het bijzijn van [de minderjarige] erg negatief over de vader en opa vaderszijde. [de minderjarige] komt hierdoor in een loyaliteitsconflict. Hij wordt in de thuissituatie bij de moeder belast met de volwassenproblematiek van de moeder. De moeder heeft geprobeerd te werken aan haar stress- en emotieregulatie. [de minderjarige] geeft aan zijn moeder niet rustig te kunnen krijgen als zij gestrest is. De moeder weet dat het niet goed voor [de minderjarige] is als zij zo gestrest is en dat het niet zijn taak is om haar rustig te maken en/of te troosten, maar het lukt haar niet om in voldoende mate haar emoties onder controle te houden. [de minderjarige] is daardoor getuige van en wordt daardoor meegenomen in haar emoties, frustraties en boosheid. De moeder is hierin onmachtig, niet onwelwillend. Veiligheidsafspraken op dit punt kunnen niet worden gewaarborgd omdat de moeder weigert gegevens te verstrekken van personen die deel uitmaken van het veiligheidsplan. Hoewel de moeder stelt dat het vlak voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] beter met haar ging blijkt uit het eindverslag van de ambulant begeleider van de moeder van [E] dat de situatie nog steeds explosief was. De moeder liet haar eigen begeleider, maar ook de GI, niet toe in de woning. De samenwerking tussen de GI en de moeder was moeilijk vorm te geven door het gedrag van de moeder en haar persoonlijke problematiek. Er is geprobeerd om onderzoek en behandeling voor [de minderjarige] te starten, maar dit is niet van de grond gekomen.
De moeder had geen vertrouwen in [F] en [G] gaf aan geen onderzoek en/of behandeling voor [de minderjarige] te kunnen bieden, omdat er geen sprake was van een rustige stabiele basis voor [de minderjarige] , waarbij ouders goed met elkaar kunnen samenwerken. De zorgen over [de minderjarige] waren vanuit zijn thuissituatie niet weg te nemen omdat de situatie te instabiel en onveilig is gebleken en er niet kon worden gewerkt aan het organiseren en starten van onderzoek en behandeling.
5.5
Naar het oordeel van het hof was, gelet op het vorenstaande, een uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding en tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] (en de moeder) kwam in de thuissituatie niet van de grond. Vraag is vervolgens of er voldoende grond was om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te geven zonder partijen hierover eerst te horen. Ofwel: of de behandeling van het verzoek niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] . Met de GI is het hof van oordeel dat hiervan sprake was. De moeder was erg instabiel en deed zeer bedreigende uitingen aan het adres van de vader. De GI heeft hierop advies ingewonnen bij de politie. Als de GI een gewoon verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] zou hebben ingediend, werd de kans reëel geacht dat de moeder de vader iets zou aandoen of dat dit een dusdanige hoeveelheid stress bij de moeder zou veroorzaken dat die een zeer negatieve weerslag op [de minderjarige] zou hebben.
5.6
Hoewel het hof begrijpt dat de moeder [de minderjarige] graag weer bij haar thuis wil hebben is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] naar het oordeel van het hof nog steeds noodzakelijk. [de minderjarige] maakt een goede ontwikkeling door op de groep waar hij is geplaatst en heeft het er fijn. Hij lijkt rust te ervaren. Wel is het voor hem erg moeilijk geweest dat zijn moeder hem een periode niet heeft willen bezoeken en/of bellen. Het onderzoeks- en behandeltraject van [de minderjarige] is nog niet gestart. Wel heeft er inmiddels een gezamenlijk intakegesprek met de ouders bij [G] plaatsgevonden. Om dit traject te laten slagen is de medewerking van beide ouders nodig. Het hof drukt de moeder daarom op het hart om zich open en positief op te stellen richting de hulpverleners van [de minderjarige] , ook als deze beide ouders individueel van elkaar willen spreken. De moeder dient hierbij het belang van [de minderjarige] bij goede hulpverlening voorop te stellen en over haar eigen weerstand heen te stappen. Het hof vindt het in dat kader positief dat de moeder heeft ingestemd met het traject bij [G] en hulpverlening voor zichzelf heeft opgestart. Ook met het feit dat zij [de minderjarige] weer zal gaan bezoeken laat zij zien haar eigen weerstand in het belang van [de minderjarige] opzij te kunnen zetten. Het hof hoopt dat de moeder in staat is deze lijn voort te zetten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 februari 2020, 5 maart 2020 en 23 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en M. Weissink, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 21 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.