Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift, ingekomen op 3 februari 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Kremer van 29 mei 2020 met producties A tot en met H en een begeleidend schrijven;
- drie journaalberichten van mr. Zegelink van 29 mei 2020 met respectievelijk
- een journaalbericht van mr. Kremer van 8 juni 2020 met een reactie van de man op de spreekaantekeningen zijdens de vrouw;
- een journaalbericht van mr. Kremer van 9 juni 2020 met producties I en J, en
- een journaalbericht van mr. Kremer van 11 juni 2020.
- vakantieplanning 2019,
- hemelvaart,
- wel of geen uitzending? en
- openstaande kosten kinderopvang.
3.De feiten
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 te [B] , en
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2016 te [B] .
4.Het geschil
- als zorgregeling geldt de regeling zoals in de bestreden beschikking onder 4.3, 4.4 en 4.5 is overwogen (voor zover hier van belang inhoudende: vanaf de zomervakantie 2020 verblijven de kinderen de eerste twee weken en de vijfde week bij de man, in de derde, vierde en zesde week verblijven de kinderen bij de vrouw. Indien het partijen of één van hen niet lukt om in verband met werkzaamheden de nieuwe regeling niet na te komen, dan moeten zij in onderling overleg tot een andere regeling komen. Daarbij kan alleen bij overeenstemming worden afgeweken van de hiervoor genoemde frequentie.);
- de kinderalimentatie met ingang van 14 mei 2019 nader wordt bepaald op nihil, waarbij de vrouw hetgeen wat betaald is door de man of wat op hem is verhaald sinds die datum niet hoeft terug te betalen;
- elke partij de eigen kosten van de procedure draagt;
5.De overwegingen voor de beslissing
,dat partijen professionele begeleiding hebben en een hulpverleningstraject volgen en dat zij worden bijgestaan in hun overleg. Dat is een positieve ontwikkeling, een ontwikkeling die zoveel mogelijk dient te worden vervolgd. Dat is temeer van belang omdat de zorgregeling niet statisch is: de door de rechtbank vastgestelde regeling is in het belang van de kinderen en indien de uitvoering op praktische bezwaren stuit dan valt - zoals de rechtbank ook heeft overwogen en beslist - het onder de ouderlijke verantwoordelijkheid van partijen om in onderling overleg tot een passende oplossing te komen. De regeling moet derhalve worden beschouwd als een leidraad waarop partijen kunnen terugvallen als zij er in overleg niet uitkomen. Als de kinderen ouder worden zullen zich waarschijnlijk wel vaker situaties gaan voordoen die aanleiding geven om de gemaakte afspraken aan te passen.