Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
De Huismeesters,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
.
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
In de periode van februari tot en met mei 2018 heeft zij verschillende malen aan De Huismeesters kenbaar gemaakt dat zij belangstelling had voor de huur van die rijtjeswoning.
Tijdens dat gesprek heeft De Huismeesters aan [appellante] meegedeeld dat zij niet voor de woning in aanmerking kwam, omdat zij informatie had achtergehouden.
De Huismeesters had in de tussentijd namelijk van buurtbewoners vernomen dat [appellante] de partner was geweest van de bewoner op de [a-straat] 5.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
In plaats van geld dient De Huismeesters haar als schadevergoeding in een andere vorm
Volgens de kantonrechter is geen wilsovereenstemming bereikt over een huurovereenkomst. [appellante] had moeten begrijpen dat De Huismeesters de woning niet wilde verhuren aan iemand die bekend was met de bewoners van [a-straat] 5 en zij mocht er daarom niet op vertrouwen dat De Huismeesters de woning aan haar wilde verhuren.
Aan de beoordeling van de vordering van De Huismeesters is de kantonrechter niet toegekomen, omdat de voorwaarde waaronder deze vordering was ingesteld niet is vervuld.
5.De vordering in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven I, II, III en IVkomt [appellante] op tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter een aantal feiten niet juist of niet volledig vastgesteld. Bij die grieven heeft [appellante] geen belang, omdat het hof de feiten hiervoor zelf heeft vastgesteld en daarbij acht heeft geslagen op wat [appellante] over die feiten in haar grieven naar voren heeft gebracht. Daarbij merkt het hof over de klacht dat de feitenvaststelling door de kantonrechter niet volledig is op, dat de rechter ook niet gehouden is om alle feiten die tussen partijen zijn komen vast te staan in zijn uitspraak te vermelden, maar uit de feiten die selectie mag maken die hij voor zijn beoordeling van belang acht.
Volgens [appellante] heeft De Huismeesters tijdens het gesprek op 17 mei 2018 de problematiek in de [a-straat] en de rol daarin van de bewoners van [a-straat] 5 alleen met haar besproken om haar te waarschuwen voor de situatie en haar ervan te doordringen dat zij die moest accepteren als zij zou gaan huren. In dat verband is aan haar toen ook gevraagd of zij bekend was met bewoners uit de straat. Uit de context waarin die vraag werd gesteld, had zij niet hoeven opmaken dat De Huismeesters niet aan haar zou willen verhuren als zij (nauwe) connecties zou hebben (gehad) met bepaalde bewoners. Als dat voor De Huismeesters van belang zou zijn geweest had De Huismeesters daar concrete vragen over moeten stellen. De kantonrechter heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat geen wilsovereenstemming over een huurovereenkomst is bereikt.
6.13 Gelet hierop bestaat geen reden om te beoordelen of een eventuele huurovereenkomst ook aantastbaar zou zijn geweest op grond van bedrog
6.14
Grief VIis gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. In het falen van de overige grieven ligt besloten dat ook deze grief faalt.