ECLI:NL:GHARL:2020:6218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
21-006846-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van mishandeling met taakstraf en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2020 en het dossier van de eerste aanleg. De verdachte was beschuldigd van het mishandelen van de benadeelde partij op 29 juli 2018 in de gemeente [plaats]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij heeft gestompt, wat heeft geleid tot letsel aan zijn gebit. De advocaat-generaal had een taakstraf van 80 uren geëist, en het hof heeft deze vordering toegewezen, evenals de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.993,41, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en de schadevergoeding aan de benadeelde partij heeft toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van provocatie of eigen schuld van de benadeelde partij, en dat de vordering van de benadeelde partij geschikt was voor behandeling in het strafproces. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006846-18
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2018 met parketnummer 18-150371-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij dient volledig te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen tot een bedrag van € 2.993,42, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2018 in de gemeente [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door [benadeelde partij] te stompen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2018 in de gemeente [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door [benadeelde partij] te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 29 juli 2018 in het [plaats] uitgaansleven schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] . Verdachte heeft [benadeelde partij] zo hard gestompt dat hij letsel heeft opgelopen aan zijn gebit, waaraan hij zich heeft moeten laten behandelen. Dat hij op die wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever is verdachte aan te rekenen.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is verdachte geen first offender. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 24 juni 2020 is hij immers voor het plegen van het in dit arrest bewezenverklaarde feit eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van het plegen van openlijk geweld. Daarvoor heeft de kinderrechter hem een werkstraf opgelegd. Na het plegen van het in dit arrest bewezenverklaarde feit is hij daarnaast nog eens onherroepelijk veroordeeld voor in 2015 gepleegd uitgaansgeweld. Mede vanwege dat laatste feit is artikel 63 Sr. van toepassing.
In het voordeel van verdachte spreekt evenwel dat hij recentelijk niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dit past bij het positieve beeld dat bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gekomen. Verdachte is ondernemer en heeft samen met een goede vriend een goedlopend bedrijf in zonnepanelen. Hij woont bij zijn moeder en ervaart geen problemen op de verschillende leefgebieden.
Daarnaast heeft hij ter terechtzitting van het hof – anders dan eerder in de procedure – openheid van zaken gegeven en een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard spijt te hebben van zijn handelen en van de gehele zaak geleerd te hebben.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van 80 uren, een passende en noodzakelijke bestraffing. Een geldboete of een taakstraf van ‘enkele tientallen uren’, zoals de raadsman heeft verzocht, is gezien de aard en de ernst van het gepleegde feit en verdachtes strafrechtelijk verleden, evenwel niet aan de orde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.993,41 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat aangever niet alleen door verdachte is geslagen maar ook nog door een ander, te weten [persoon] . De verdediging betwist daarom dat de schade – al dan niet in volle omvang – is ontstaan door de stomp van verdachte. De raadsman wenst in dit kader getuigen te horen, maar heeft daarbij te kennen gegeven zich te realiseren dat die wens in deze strafzaak om juridische redenen niet gehonoreerd kan worden. De vordering van de benadeelde partij leent zich volgens hem daarom niet voor behandeling in het onderhavige strafproces en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Het hof acht zich op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht om op de vordering van de benadeelde partij te kunnen beslissen en acht de vordering daarvoor ook geschikt.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat aangever een provocerende rol heeft gehad in de aanleiding naar de bewezenverklaarde mishandeling. Integendeel: uit de verklaring van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] volgt juist dat er vanuit de groep waar verdachte deel van uit maakte, ruzie werd gezocht. [getuige 1] heeft bovendien verklaard dat er vanuit de groep van aangever uitdrukkelijk werd aangegeven dat ze géén ruzie wilden. Binnen dat groepje werd volgens getuigen enkel wat ‘geouwehoerd’ en ‘gestoeid’, wat duidt op een onschuldig karakter.
Wat wel uit het dossier lijkt te volgen is dat aangever op enig moment voorafgaand aan de mishandeling tegen verdachte is gebotst toen zij elkaar passeerden. Die omstandigheid is echter gezien de destijds geldende situatie – groepen vrienden die op stap zijn geweest, alcohol hebben genuttigd en elkaar in een uitgelaten staat passeren – niet opvallend en zeker niet van dien aard dat dit als provocerend is te betitelen. Van eigen schuld van aangever is gezien het voorgaande dan ook geen sprake en ook anderszins niet gebleken.
Het hof volgt de raadsman evenmin in zijn stelling dat aangever ook nog door een ander zou zijn geslagen en dat het letsel mogelijk (mede) daardoor zou zijn ontstaan. Meerdere getuigen hebben verklaard dat aangever één stomp kreeg, en daardoor meteen op de grond viel. Dat het door getuigen opgegeven signalement van de dader niet (helemaal) strookt met dat van verdachte, acht het onvoldoende om aan te nemen dat er (ook) door een ander zou zijn geslagen. Dat dat het geval zou zijn blijkt nergens uit en ook het letsel wijst daar niet op.
Gezien het voorgaande is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd en toewijzing daarvan billijk. Nu er geen sprake is van eigen schuld en het hof ook anderszins geen aanleiding tot matiging ziet, zal de volledige vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.993,41 (tweeduizend negenhonderddrieënnegentig euro en eenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.993,41 (tweeduizend negenhonderddrieënnegentig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 juli 2018.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 6 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.