ECLI:NL:GHARL:2020:6234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
200.264.205/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens niet-zinvolle voortzetting door verborgen inkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker, die niet zinvol bleek te zijn. De kantonrechter in de rechtbank Overijssel had op 10 mei 2019 het bewind opgeheven, omdat verzoeker inkomsten buiten het zicht van de bewindvoerder had gehouden. Verzoeker, die kampt met een psychiatrische stoornis en een uitkering ontvangt, was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De procedure verliep met verschillende stukken van verzoeker en belanghebbenden, maar de mondelinge behandeling op 9 april 2020 kon niet doorgaan vanwege de coronamaatregelen. Verzoeker heeft het hof verzocht de zaak op de stukken af te doen, wat door belanghebbende is goedgekeurd. Het hof heeft de argumenten van verzoeker en belanghebbende in overweging genomen, waarbij belanghebbende haar zorgen over de onuitvoerbaarheid van het bewind naar voren heeft gebracht.

Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de voortzetting van het bewind niet zinvol is. De verklaringen van belanghebbende over de onveilige situatie en de verborgen inkomsten van verzoeker zijn overtuigend. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de zinvolheid van het bewind zouden kunnen onderbouwen. Het hof wijst het verzoek van verzoeker in hoger beroep af en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.205/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7673299)
beschikking van 23 juli 2020
inzake
[verzoeker]( [verzoeker] ),
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. A.P.E.M. Pover te Meppel.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende1]( [belanghebbende1] ),
wonende op een geheim te houden adres,
[belanghebbende2](de moeder),
wonende te [B] ,
[belanghebbende3](de zus),
wonende te [B] .

1.Waar gaat het over

De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft op 10 mei 2019 vanaf die datum het bewind opgeheven over de goederen die [verzoeker] toebehoren of zullen toebehoren.
[verzoeker] is het met die beslissing niet eens.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van [verzoeker] in hoger beroep van 8 augustus 2019 met bijlagen;
- een brief van [belanghebbende1] van 1 oktober 2019;
- een brief van [verzoeker] van 15 oktober 2019 met een viertal bijlagen;
- een bericht van [belanghebbende1] van 23 april 2020 met bijlagen;
- nadere stukken van [belanghebbende1] , ontvangen op 15 mei 2020;
- een brief van mr. Pover van 19 juni 2020.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek van [verzoeker] dat gepland was op
9 april 2020 heeft door de uitbraak van het coronavirus niet plaatsgevonden.
2.3
Op 14 april 2020 heeft [verzoeker] het hof verzocht de zaak op de stukken af te doen.
[belanghebbende1] heeft hiermee ingestemd.

3.Wat wordt er verzocht

3.1
[verzoeker] verzoekt het hof de beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 10 mei 2019 te vernietigen.
3.2
[belanghebbende1] verzoekt het hof het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep af te wijzen.

4.Wat zijn de feiten

4.1
[verzoeker] is geboren [in] 1964 en kampt met een psychiatrische stoornis.
Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
4.2
De goederen die [verzoeker] (zullen) toebehoren staan onder bewind. [belanghebbende1] is per 1 oktober 2018 benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder.
4.3
[belanghebbende1] heeft de kantonrechter op 9 april 2019 verzocht haar met spoed te ontheffen van haar taken als bewindvoerder. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij zich door de houding en het gedrag van [verzoeker] niet langer veilig voelt.
4.4
De kantonrechter heeft het verzoek van [belanghebbende1] behandeld op een mondelinge zitting gehouden op 7 mei 2019. Op die zitting is (alleen) [belanghebbende1] verschenen.
4.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter per direct het bewind opgeheven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken omdat de houding en het gedrag van [verzoeker] het bewind onuitvoerbaar maken.

5.De beslissing van het hof

5.1
Het hof is het eens met het oordeel van de kantonrechter en neemt de motivering hier over. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.2
Een bewind kan door de kantonrechter worden opgeheven indien voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Een dergelijke beslissing kan de kantonrechter op verzoek van een bewindvoerder of ambtshalve nemen. Niet nodig is dat de lichamelijke of geestelijke toestand die tot het bewind aanleiding gaf, niet meer bestaat.
5.3
[belanghebbende1] heeft gedetailleerd verklaard waarom zij haar taken als bewindvoerder niet kan voortzetten. Op basis daarvan heeft de kantonrechter het bewind als zijnde niet zinvol ambtshalve opgeheven.
Het is helder dat [verzoeker] de verklaringen van [belanghebbende1] weerspreekt. [verzoeker] heeft ontkend dat hij [belanghebbende1] heeft bedreigd, dat [belanghebbende1] op zijn verzoek de bewindvoerderstaken van [C] heeft overgenomen en dat [belanghebbende1] niet al voordat zij bewindvoerder werd wist van zijn inkomsten als ‘mysteryshopper’ en het bestaan van een (buitenlandse) commanditaire vennootschap. Op basis van de laatste stukken die [belanghebbende1] heeft ingebracht heeft zij in elk geval haar stelling onderbouwd, dat zij op verzoek van [verzoeker] bewindvoerder is geworden.
Overigens heeft [belanghebbende1] ook niet gezegd dat zij niet wist van de inkomsten als ‘mysteryshopper’ en de commanditaire vennootschap. Wel heeft [belanghebbende1] haar grote zorg uitgesproken over de buiten het bewind bestaande inkomstenstroom van [verzoeker] , die een verantwoorde bewindvoering onmogelijk maakt. Uit de door [belanghebbende1] overgelegde brief van [D] b.v. blijkt dat inkomsten van [verzoeker] inderdaad zijn overgemaakt naar een Belgische bankrekening van [verzoeker] . Nu daarmee is aangetoond dat [verzoeker] inkomsten buiten het bewind houdt, is een bewind niet uitvoerbaar te achten.
brengt in hoger beroep geen feiten of omstandigheden naar voren waaruit het hof kan afleiden dat voortzetting van het bewind wel zinvol is. Ten slotte stelt het hof vast dat het e-mailbericht dat [verzoeker] in mei 2018 aan de eerdere bewindvoerder [C] heeft gestuurd qua inhoud en toon veel overeenkomsten vertoont met de wijze waarop [verzoeker] nu over en richting [belanghebbende1] communiceert. Het hof leidt daaruit af dat [verzoeker] onvoldoende in staat lijkt structureel en constructief samen te kunnen werken met een bewindvoerder, waardoor een bewind niet of onvoldoende kans van slagen heeft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep af;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 10 mei 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.