ECLI:NL:GHARL:2020:6450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
200.266.817
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en procesrechtelijke aspecten in hoger beroep met betrekking tot telehoren

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een echtscheiding tussen partijen die in 1999 met elkaar zijn gehuwd. De man heeft op 6 juli 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Gelderland heeft op 2 juli 2019 de echtscheiding uitgesproken en daarbij de vrouw het voortgezet gebruik van de woning toegewezen, evenals een financiële regeling in de vorm van een betaling van € 3.523,80 door de man aan de vrouw. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met grieven die betrekking hebben op de partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het uitspreken van de echtscheiding.

De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 30 juli 2020 via telehoren, waarbij de vrouw en haar advocaat niet aanwezig waren. Het hof heeft geoordeeld dat er geen grond is om de behandeling opnieuw aan te houden en dat de vrouw geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar hoger beroep tegen de echtscheiding. De vrouw had eerder erkend dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, en het hof concludeert dat de redenen van de vrouw om in hoger beroep te gaan niet legitiem zijn. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en het hof houdt verdere beslissingen aan voor de overige geschilpunten.

De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke rechtsgang, ook in het licht van de coronamaatregelen, en bevestigt dat het recht op hoor en wederhoor niet is geschonden, aangezien de vrouw de mogelijkheid had om via telehoren deel te nemen aan de zitting. De beslissing van het hof is op 18 augustus 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.266.817 en 200.266.818
(zaaknummers rechtbank Gelderland 339806 en 346558)
beschikking van de familiekamer van 18 augustus 2020
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties A en B, ingekomen op 1 oktober 2019;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 17 juli 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Leijdendekker van 27 juli 2020 met spreekaantekeningen en twee bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juli 2020 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een telefonische (beeld)verbinding (telehoren). Via deze verbinding waren aanwezig de man en zijn advocaat. De vrouw en haar advocaat waren – met kennisgeving aan het hof – niet aanwezig.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 met elkaar gehuwd. De man heeft op 6 juli 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover hier van belang en verkort weergegeven) de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, het voortgezet gebruik van de woning aan de [a-straat 1] te [B] (verder: de woning) aan de vrouw toegekend, de (wijze van) verdeling gelast als onder rechtsoverweging 4.9. tot en met 4.35. is omschreven, met veroordeling van de man om € 3.523,80 aan de vrouw te betalen in het kader van de overbedeling, bepaald dat de vrouw dient mee te werken aan verkoop van de woning aan een derde en het meer of anders verzochte afgewezen. Behalve wat betreft het uitspreken van de echtscheiding is de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn (het uitspreken van) de echtscheiding tussen partijen, de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie), de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het voortgezet gebruik van de woning.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Grief I ziet op de partneralimentatie, grief II op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de derde, ongenummerde, grief ziet op het uitspreken van de echtscheiding. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking (ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap) te vernietigen en (verkort weergegeven), zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man € 2.500,- bruto per maand aan partneralimentatie aan haar zal betalen, dat de man geen reprise heeft op een bedrag van € 190.000,- en dat de vrouw vergoedingsrechten heeft jegens de boedel voor een bedrag als gespecificeerd in productie B en voorts de beslissing van de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken – met de voorwaarden die de rechtbank daarbij heeft geformuleerd – te vernietigen met verbetering van de huwelijksdatum.
4.3
De man is op zijn beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grieven 1, 2 en 3 zien op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en grief 4 ziet op het voorgezet gebruik van de woning. De man verzoekt (verkort weergegeven) – in het principaal hoger beroep – de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep, en – in het incidenteel hoger beroep – de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en:
1. de reprisevordering van de man vast te stellen op € 286.876,83;
2. de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen als volgt:
- aan de man zal worden toebedeeld:
a. de netto verkoopopbrengst van de woning;
b. de inboedel- en overige roerende zaken overeenkomstig productie 3;
c. de bankrekeningen en auto’s conform de bestreden beschikking in rechtsoverweging 4.35;
- aan de vrouw zal worden toebedeeld:
d. de bankrekeningen en auto conform de bestreden beschikking in rechtsoverweging 4.35;
3. de vrouw wegens overbedeling te veroordelen aan de man te betalen € 74.176,-;
4. het verzoek van de vrouw om gedurende zes maanden na scheiding in de woning te blijven wonen alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat zij gedurende maximaal één maand na
scheiding in de woning mag blijven wonen en de woning daarna dient te verlaten;
5. kosten rechtens.
4.4
Het hof zal in deze beschikking alleen de grief van de vrouw tegen de echtscheiding behandelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In verband met het coronavirus heeft de eerder (op 23 april 2020) geplande mondelinge behandeling niet plaatsgevonden. De man heeft vervolgens gevraagd om schriftelijke afdoening (in ieder geval wat betreft de echtscheiding), maar de vrouw heeft zich daartegen verzet. Het hof ziet geen grond om de behandeling van de zaak wat betreft de grief tegen de echtscheiding opnieuw aan te houden, zoals namens de vrouw is verzocht. Het hof kan de vrouw niet volgen in haar stelling dat geen sprake is van ‘fair trial’ en van schending van het beginsel van hoor en wederhoor indien zij niet wordt gehoord op een fysieke zitting. De vrouw is in de gelegenheid gesteld aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling via telehoren, maar zij noch haar advocaat heeft daarvan gebruik gemaakt. Wel heeft haar advocaat op voorhand spreekaantekeningen aan het hof toegezonden.
5.2
Op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
5.3
De vrouw kan zich met de echtscheiding niet verenigen gezien de verregaande consequenties die de rechtbank daaraan heeft verbonden. Volgens de vrouw zal inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand betekenen dat zij op zeer korte termijn de woning dient te verlaten en op straat komt te staan zonder enig inkomen en vermogen. De man voert verweer en stelt dat de vrouw geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding en dat zij misbruik maakt van procesrecht. Hij verzoekt voorts de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
5.4
Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft bij haar verweerschrift in eerste aanleg erkend dat het huwelijk van partijen duurzaam was ontwricht, zodat de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken. De vrouw heeft geen legitiem of te respecteren processueel belang om in hoger beroep die beslissing aan te tasten. De reden waarom zij in hoger beroep een grief tegen het uitspreken van de echtscheiding heeft gericht, is gelegen in het feit dat zij ten gevolge van het nog niet inschrijven van de echtscheidingsbeschikking langer in de voormalige echtelijke woning kan blijven wonen. Dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding is echter geen grond om het verzoek tot echtscheiding (alsnog) af te wijzen. Dat partijen zijn gehuwd [in] 1999 en niet [in] 1999, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking per abuis heeft vastgesteld, kan evenmin leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Het verzoek van de vrouw moet dan ook worden afgewezen en het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de uitgesproken echtscheiding tussen partijen betreft, bekrachtigen.
5.5
Voor wat betreft de overige onderwerpen die nog voorliggen zijn partijen reeds opgeroepen voor een nadere zittingsdatum. Alle verdere beslissingen, waaronder die over de proceskosten in het hoger beroep, zullen worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
6.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
2 juli 2019 ten aanzien van de daarin tussen partijen uitgesproken echtscheiding;
6.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 18 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.