Uitspraak
Mazzelshop,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vordering in hoger beroep
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven II en III in principaal beroepslagen. Daaruit vloeit voort dat alsnog toewijsbaar is de vordering sub III van Mazzelshop die strekt tot ontruiming door [geïntimeerde] van de magazijnruimte. De in dat verband gevorderde dwangsom van € 100,- per dag zal eveneens worden toegewezen doch met een maximum van € 10.000,-.
grieven IV en V in principaal hoger beroepdoel. Daaruit volgt dat alsnog zal worden toegewezen vordering sub VII van Mazzelshop tot betaling door [geïntimeerde] van € 1.581,32. Als niet afzonderlijk weersproken zal daarover de vanaf de dagvaarding in eerste aanleg (d.i. 15 januari 2018) gevorderde wettelijke handelsrente worden toegewezen.
“Hierbij zal [B] zorg dragen voor het vernieuwen van de buitenzijde van het pand.”Uit de bewoordingen van de verklaring is daarmee wel af te leiden dat het de verantwoordelijkheid van ( [B] ; lees:) Mazzelshop was om de gevelbeplating te vernieuwen. In die bewoordingen is geen aanknopingspunt te vinden voor wanneer of op welke termijn dat dan (uiterlijk) geregeld had moeten zijn. Het is ook inherent aan een intentie om op dat moment geen ‘harde’ ofwel afdwingbare afspraak te maken over een datum ter zake. Dat Mazzelshop zich ook in die zin op 2 december 2014 wilde binden is te minder aannemelijk omdat zij op dat moment nog niet de eigenaar van het pand was en voor vervanging van de gevelbeplating afhankelijk was van toestemming/medewerking van de eigenaar en die vervanging een aanzienlijke investering vergde. Dat Mazzelshop zich daarin wilde vastleggen zonder dat op dat moment zeker en duidelijk was dat [geïntimeerde] én [C] van Mazzelshop zouden gaan huren en haar huur zouden gaan betalen, laat zich niet inzien. [geïntimeerde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waarom dit anders is.
grief VI in principaal beroepdoel.
grief VII in principaal beroepslaagt en dat om dezelfde reden de vordering sub 3. van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen.
Grief I in principaal hoger beroepslaagt.
Grief IX in principaal hoger beroeptreft dus geen doel.
grief XI in principaal beroep), terwijl [geïntimeerde] stelt dat er geen reden is om de daarvoor gevorderde vergoeding van € 2.400,- te beperken (
grief II in incidenteel hoger beroep).
grief IV in incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen het afwijzen van een vergoeding van de kosten van het huren van een extern magazijn. Die vordering steunt op de stelling dat Mazzelshop hem niet voortdurend en volledig alle vierkante meters in het magazijn en alle palletplaatsen ter beschikking stelde en daarmee tekort schoot in de op haar rustende verplichtingen uit de huurovereenkomst van partijen. Zoals hiervoor is overwogen, kan echter niet worden aangenomen dat bedoelde magazijnruimte en palletplaatsen onder de huurovereenkomst van partijen vallen. Van een tekortschieten van Mazzelshop als door [geïntimeerde] gesteld, wat daar verder ook van zij, kan dan ook geen sprake zijn. Daarmee is er geen grond voor de door [geïntimeerde] gestelde vordering en faalt de grief.
grief VIII in principaal hoger beroep) terwijl [geïntimeerde] aanvoert dat daarvoor een te hoog bedrag is toegewezen (
grief I in incidenteel hoger beroep).
grieven X en XII in principaal hoger beroep) als [geïntimeerde] (
grief V in incidenteel hoger beroep) klagen over de compensatie van de kosten van de procedures in conventie en in reconventie.
6.De slotsom
7.De beslissing
in conventiesub 5.1 de vordering tot ontbinding is afgewezen, sub 5.2 [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van € 10.083,40, vermeerderd met wettelijke handelsrente en sub 5.4 [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van € 423,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;