ECLI:NL:GHARL:2020:6484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
21-001028-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met inklimming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1993 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot zes weken gevangenisstraf, waarvan de politierechter hem had vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 4 augustus 2020, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van zes weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren heeft gevorderd. De verdachte is beschuldigd van diefstal, waarbij hij zich toegang tot een bedrijfspand heeft verschaft door middel van inklimming. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 3 tot 4 januari 2017 een ringratelsleutel heeft weggenomen uit een bedrijfspand, toebehorende aan een ander. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de recidive.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001028-18
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2018 met parketnummer 18-206028-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling wegens het primair ten laste gelegde tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte, met vrijspraak van het primair ten laste gelegde, wegens het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair.
hij in of omstreeks de periode van 3 januari 2017 tot en met 4 januari 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand aan [adres] heeft weggenomen een ringratelsleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 januari 2017 tot en met 4 januari 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers
  • is verdachte naar voornoemd bedrijfspand gegaan en/of (vervolgens)
  • is verdachte onder een hekwerk door gekropen en/of over een hekwerk heen geklommen en/of
  • heeft verdachte jassen over (bewegings)detectoren gehangen, althans heeft verdachte bewegingsdetectoren afgedekt, en/of (vervolgens)
  • heeft verdachte in voornoemd bedrijfspand rond gekeken en/of kasten, deuren en/of lades opengetrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 3 januari 2017 tot en met 4 januari 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan [adres] heeft weggenomen een ringratelsleutel, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Hij heeft in het geheel geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen van zijn handelen voor een ander. Hij heeft blijkbaar alleen gedacht aan zijn eigen gewin.
Voor bedrijfsinbraken wordt gebruikelijk (overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS) uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van tien weken indien er, zoals in het onderhavige geval, sprake is van recidive.
Het hof heeft ook acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 juli 2020 waaruit, als voormeld, blijkt dat verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld, onder meer wegens soortgelijke delicten.
Gelet op het bovenstaande acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan blijkt uit de omtrent verdachte opgemaakte rapporten door de reclassering en hetgeen zijn raadsvrouw daaromtrent heeft vermeld. Vanwege het feit dat aan verdachte bij -inmiddels onherroepelijk geworden- vonnis van 12 december 2019 wegens soortgelijke delicten de ISD-maatregel is opgelegd, waarvan de feitelijke tenuitvoerlegging nog maar zeer recent is begonnen, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke straf meer is aangewezen. Daarmee wordt voornamelijk beoogd verdachte na afloop van de thans lopende ISD-maatregel van recidive af te houden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan beslagene, van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Betonschaar;
1. Moker;
1. Snoer;
13 Schroeven;
1. Sleutel;
1. Sleutel;
1. Handschoen;
1. Gereedschap;
1. Batterij;
1. Schroevendraaier;
1. Schroevendraaier;
4 Schroevendraaiers;
1. Handschoen;
1. Motoronderdeel.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 18 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.