ECLI:NL:GHARL:2020:6489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
21-002321-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling tegen een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling van twee personen, waaronder een ambtenaar, tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van bepaalde feiten niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van veertien maanden geëist, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft samen met anderen geweld gebruikt tegen het slachtoffer, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen. Het hof heeft de strafoplegging bevestigd en de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet voldoende onderbouwd waren. De verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade en kosten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002321-18
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 april 2018 met parketnummer 18-730001-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1 primair en 3 tot gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarnaast de integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.A. de Boer , naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het door verdachte ingestelde hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte, met vrijspraak van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde, veroordeeld wegens de feiten 1 primair en 3 tot gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] integraal toegewezen en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor een gedeelte van € 1.953,14 met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , (in of bij (snackbar/automatiek) de FEBO) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij 1]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen (waardoor, althans mede waardoor, die [benadeelde partij 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , (in of bij (snackbar/automatiek) de FEBO) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 1]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen (waardoor, althans mede waardoor, die [benadeelde partij 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , openlijk, te weten in of bij (snackbar/automatiek) de FEBO, gelegen aan of bij het [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij 1] , en bestaande dat geweld uit het
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [benadeelde partij 1] (waardoor, althans mede waardoor, die [benadeelde partij 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam van die [benadeelde partij 1] ;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te [plaats] (in of bij de FEBO) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te stompen en/of te slaan (waardoor die [benadeelde partij 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2] , inspecteur van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten gedurende en/of na de aanhouding van verdachte, heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] (met kracht) tegen het hoofd te stompen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging ten aanzien van het bewijs

De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte niet gewelddadig is en dat hij dat ook nimmer is geweest. Hij staat ook niet als bekend als een gewelddadig persoon. Het is daarom niet aannemelijk dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde gewelddadige gedrag.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft te gelden dat de ook op de zitting in hoger beroep getoonde beelden van de gebeurtenissen in de FEBO op 1 januari 2018 slecht van kwaliteit zijn. De beelden zijn ondeugdelijk voor het bewijs en ze spreken in het voordeel van verdachte. Er ontstond onenigheid in de FEBO, verdachte – een relatief klein mannetje – wilde ertussen springen en kwam ten val. Aan gewelddadigheden heeft hij niet deelgenomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft te gelden dat voor het bewijs alleen de verklaring van verbalisant [benadeelde partij 2] voorhanden is. Anderen hebben van het gebeuren niets meegekregen. Ook voor dit feit is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 primair en 3.
Het hof verenigt zich met de onderstaande overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 primair en 3, inhoudende de selectie van de bewijsmiddelen en nadere overwegingen met betrekking tot de vaststelling van de feiten en het bewijs. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van het bewijs en de, in hoger beroep herhaalde, verweren op juiste en goede gronden heeft geoordeeld en zal die overwegingen tot de zijne maken. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en neemt – voor zover hierna is vermeld – de bewijsmotiveringen en de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uit het vonnis over. De rechtbank overwoog onder meer:
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 57 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018000765 /2018000703 d.d. 14 februari 2018, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1] :

Op 1 januari 2018 omstreeks 05:45 uur stond ik in de Febo aan het [adres] te [plaats] . Ik kreeg van een jongen een klap in mijn gezicht. Ik zag dat deze klap met rechter gebalde vuist werd gegeven op mijn rechter kant van mijn neus onder mijn rechter oog. Ik voelde dat deze klap met kracht gegeven werd. Ik viel op de grond en werd meerdere malen tegen mijn hoofd geschopt. Ik ben meerdere malen tegen mijn slaap, ribben en benen geschopt.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

Op 1 januari 2018 was ik werkzaam als portier in de FEBO aan het [adres] te [plaats] . Ik zag dat aangevers [slachtoffer] en [benadeelde partij 1] werden geslagen. Ik zag dat dit door 3 personen gebeurde. Ik zag dat aangevers werden geslagen en hierdoor ten val kwamen. Ik zag dat ze meerdere malen schopten tegen het hoofd van aangevers. Ik kan de drie verdachten als volgt omschrijven:
1: donkere huidskleur, gezet postuur, kort kroeshaar, 170-180, 30 -40 jaar, donkere kleding, bril op (...)
De politie heeft verdachte 1 aangehouden. Ik had de indruk dat de verdachten die jongens haast dood wilden schoppen. Ze schopten steeds tegen hun hoofd.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

Ik zag dat een jongen door drie personen werd geslagen en geschopt, dit waren twee getinte en een blanke jongen. Ik zag dat zij met kracht op die jongen insloegen, toen die jongen op de grond lag zag ik dat hij door die drie jongens met kracht tegen zijn hoofd werd geschopt.
Ik denk dat zij die jongen ongeveer 4 à 5 keer hard met een gebalde vuist in het gezicht hebben geslagen. Toen hij op de grond lag hebben zij 6 à 7 keer hard tegen zijn lichaam en hoofd geschopt.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 januari 2018, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :

Dit was in de nacht van 31 december 2017 op 1 januari 2018. Die donker getinte jongen sloeg meteen naar [benadeelde partij 1] . Hij raakte [benadeelde partij 1] op zijn hoofd, volgens mij op zijn wang. In ieder geval vol in zijn gezicht. En toen sloeg die licht getinte jongen ook met de vuist in het gezicht van [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 1] viel op de grond. De donkere jongen trapte [benadeelde partij 1] vervolgens op zijn hoofd. Ik zag dat de donkere jongen [benadeelde partij 1] op zijn slaap raakte.1k heb de getinte jongen, welke [benadeelde partij 1] in zijn gezicht heeft geschopt, aangewezen. Daarop werd deze jongen opgepakt door de politie.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:

Van het incident zijn camerabeelden veilig gesteld en door mij bekeken. Ik zag dat de beelden gedateerd waren op 1 januari 2018. Ik beschrijf relevante momenten per tijdstip.
05.44:19 uur
[verdachte] maakt een slaande beweging met zijn rechterhand naar [benadeelde partij 1]
05.44:33 uur
[medeverdachte] en [verdachte] kijken beide naar de positie waar [benadeelde partij 1] gevallen is. Ze maken bewegingen naar deze positie met hun armen. Aan hun lichaamshouding te zien lijkt het dat zij ook schoppen. Dit is echter niet op de camera te zien.
Overweging rechtbank ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaring van getuige Wassenaar onjuist is en dat de camerabeelden ontlastend zijn voor verdachte. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook op de camerabeelden te zien is, getuige Wassenaar dicht op het incident stond en daardoor goed heeft kunnen waarnemen wat er zich heeft afgespeeld. De rechtbank acht zijn verklaring dan ook geloofwaardig, te meer daar zijn verklaring past bij de verklaringen van andere getuigen en bij hetgeen op de camerabeelden is vastgelegd.
Hoewel niet alle in de tenlastelegging opgenomen handelingen zichtbaar zijn op de camerabeelden, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat die handelingen niet hebben plaatsgevonden. Het incident heeft grotendeels plaatsgevonden in een andere hoek van de FEBO dan die waar de camera hangt; bovendien wordt het zicht erop deels ontnomen door het publiek dat het beeld van de camera blokkeert. Er zijn echter meerdere getuigen die over het aandeel van verdachte hebben verklaard. Deze getuigen hebben dicht op het incident gestaan en de rechtbank ziet geen reden om aan hun verklaringen te twijfelen.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het intreden van de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er door verdachte en zijn mededader meermalen tegen het hoofd van aangever is geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zo kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Door meermalen op of tegen het hoofd van aangever [benadeelde partij 1] te schoppen hebben verdachte en zijn medeverdachte dus de aanmerkelijke kans aanvaard dat hun handelen tot de dood van [benadeelde partij 1] zou kunnen leiden. Nu dit algemeen bekend is, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien vaststaat dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de rol van verdachte het volgende af.
Van de poging tot doodslag zijn meerdere personen getuige geweest die allen hebben verklaard over geweld dat door zowel verdachte als zijn medeverdachte is gebruikt. Uit de camerabeelden blijkt bovendien dat er voor het incident tussen verdachte en zijn medeverdachte gedurende enige tijd vriendschappelijk contact is geweest. Dat zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben verklaard elkaar niet te kennen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte en zijn medeverdachte stonden ook ten tijde van de woordenwisseling, en bij het begin van de vechtpartij, bij elkaar. Verdachte en zijn medeverdachte hebben gelijktijdig en vergelijkbaar geweld gebruikt, bestaande uit schoppen en slaan, dat op aangever [benadeelde partij 1] was gericht.
Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat er, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte om te spreken van een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring
redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 75 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018000765 /2018000703 d.d. 14 februari 2018, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 2] :

In de nacht van 31 december 2017 op 1 januari 2018, was ik als politieambtenaar werkzaam in de binnenstad van [plaats] . Ik was gekleed in het opvallende uniform van de politie.
Op 1 januari 2018, omstreeks 05.47 uur, kreeg ik door dat er een opstootje was bij de Febo, gevestigd aan het [adres] te [plaats] . Ik zag dat mijn collega naar buiten kwam met een mij onbekende man, en hij vertelde me dat deze man kon worden aangehouden voor een door hem gepleegde mishandeling in de Febo. Op een of andere wijze wist hij zich los te wrikken en zich van de muur weg te drukken. Hij draaide rond zijn as, en ik zag en voelde dat hij mij met zijn rechtervuist een harde stomp tegen mijn linker jukbeen gaf. Ik voelde direct behoorlijk pijn aan mijn gezicht. Het werd me even zwart voor de ogen. De plek waar ik geraakt ben doet me erg veel pijn. Mijn oog begint op te zwellen.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:

Toen de arrestantenbus was vertrokken zag ik dat mijn collega [benadeelde partij 2] een blauw en bebloed oog had. Ik hoorde collega [benadeelde partij 2] tegen mij zeggen dat de verdachte [verdachte] hem voor zijn hoofd had geslagen tijdens de aanhouding. Voor de aanhouding van de verdachte [verdachte] zag ik dat collega [benadeelde partij 2] nog geen verwondingen had nabij zijn oog.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:

Op de camerabeelden is waar te nemen dat omstreeks 05.45 uur een getinte man met een bril wordt aangehouden. De man wordt tegen een muur van het oude Gerechtsgebouw geplaatst, aan het [adres] te [plaats] . Deze man wordt later geïdentificeerd als [verdachte] . Bij hem staan twee verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Op een gegeven moment ontstaat er een worsteling tussen de verdachte [verdachte] en de twee verbalisanten.
Aanvullende overweging hof
In aanvulling op de bovenvermelde bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank, waarmee het hof zich verenigt, gebruikt het hof voor het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde nog het volgende:
Een proces-verbaal met nummer PL01200-2018000765-10, d.d. 1 januari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (dossierpagina 016 van een dossier met nummer 2018000765/2018000703) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas vanverbalisant:
Op 1 januari 2018 omstreeks 05:50 uur stond ik, gekleed in uniform, op het [adres] te [plaats] voor cafetaria FEBO. Ik zag dat in de FEBO de portier van de FEBO, [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ), met zijn armen zwaaien in mijn richting. Ik ben de FEBO ingelopen en ik zag dat door verschillende mensen werd geduwd en geslagen. Ik hoorde de portier [getuige 1] tegen mij zeggen dat een persoon die naar buiten liep een van de personen was die de jongens in de zaak hadden geslagen. Ik zag dat [getuige 1] een persoon aanwees. Dit was een getinte jongen met een bril en een donkere jas. Ik zag dat collega [verbalisant 1] achter die persoon stond en heb toen tegen hem gezegd dat hij een van de personen was die iemand had mishandeld en dat hij kon worden aangehouden. Ik zag vervolgens dat hij door de collega’s werd aangehouden. [getuige 1] is toen meegelopen naar de overkant van het [adres] waar de collega’s met de persoon stonden. Ik hoorde [getuige 1] zeggen: “Ja, dit is de persoon die de jongens in de FEBO meerdere keren heeft geslagen”.
De waarneming van het hof bij het op de terechtzitting bekijken van de filmbeelden van de gebeurtenissen in de FEBO op 1 januari 2018 rond 05:44 uur:
Verdachte staat voor de balie, samen met/bij enkele andere personen. Medeverdachte [medeverdachte] komt erbij staan en legt zijn arm even bij verdachte over de schouder. Zij praten met elkaar. Op enig moment ontstaat in de buurt van verdachte een schermutseling. Verdachte beweegt zich daar naartoe en maakt een beweging met een gestrekte arm. Kort daarna verdwijnt verdachte uit beeld, waarbij het lijkt dat hij naar de grond beweegt/wordt bewogen. De portier/beveiliger van de FEBO, [getuige 1] , staat vanuit de positie van de camera even verderop in de FEBO. Vrij kort nadat verdachte uit beeld is verdwenen komt voor [getuige 1] een persoon naar boven die op verdachte lijkt. Deze persoon heeft net zo’n kapsel als verdachte, en hij draagt ook een bril en hij draagt een donkere jas. Deze persoon bevindt zich vlak voor [getuige 1] en dit is de persoon die door de politie mee naar buiten wordt genomen.
Het hof overweegt dat op grond van zowel voormelde door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverweging als de voornoemde aanvulling daarop vaststaat dat verdachte een van de personen is geweest die de op de grond liggende [benadeelde partij 1] tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of getrapt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 1 januari 2018 te [plaats] , in snackbar/automatiek de FEBO ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij 1] - met kracht meermalen, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen waardoor die [benadeelde partij 1] ten val is gekomen en vervolgens - met kracht meermalen, tegen het hoofd en andere delen van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 1 januari 2018 te [plaats] , een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2] , inspecteur van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten gedurende en na de aanhouding van verdachte, heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] met kracht tegen het hoofd te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 1 januari 2018 schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte heeft samen met zijn mededader aangever [benadeelde partij 1] tegen het hoofd en tegen het lichaam geschopt/getrapt terwijl [benadeelde partij 1] op de grond lag. Verdachte en zijn mededader droegen schoenen. Door dit geweld is aangever gewond geraakt en hij heeft een hersenschudding opgelopen. Als gevolg van die hersenschudding heeft hij nog lange tijd last gehad van concentratiestoornissen en getuige zijn verklaring ter zitting van het hof, nog immer geheugenproblemen.
Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededader een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel niet nog ernstiger was. Ook veroorzaken dit soort feiten, gepleegd tijdens het uitgaan, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juli 2020 blijkt dat verdachte niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.
Verdachte heeft ook op de terechtzitting van het hof ontkend het bewezen verklaarde feit te hebben begaan. Deze procesopstelling komt hem weliswaar toe, maar gezien de bewezenverklaring stelt het hof vast dat verdachte niet zijn verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden aanleiding zijn tot enige mildheid, omdat strafvervolging ook tot doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel niet bereikt. Voor (enige) mildheid bestaat dan ook weinig aanleiding.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die zijn gebleken uit het strafdossier en uit hetgeen de verdachte en zijn raadsman op de terechtzitting van het hof hebben aangevoerd.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met de bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het dictum, een passende bestraffing. Het voorwaardelijke deel van de straf dient ook als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.040,38. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.953,14. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering en heeft daarnaast verzocht om de na de behandeling in eerste aanleg gebleken loondervings-schade bij wijze van schadevergoedingsmaatregel toe te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof overweegt daartoe het volgende:
Het hof stelt het bedrag dat verdachte in verband met de door de benadeelde partij geleden immateriële schade dient te vergoeden, evenals de rechtbank, op € 1.500,00.
Van de gevorderde materiële schade acht het hof de posten ‘eigen risico’ ad € 385,00 en ‘loonderving’ ad netto € 273,41 voldoende onderbouwd, zodat het hof die posten toewijst. Toewijzing van de aanvullende vordering betreffende loonderving die na de behandeling in eerste aanleg is opgetreden acht het hof, met de advocaat-generaal, niet aan de orde, zodat het hof dit deel van de vordering ook niet in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het hof acht de onderbouwing van de posten ‘opvragen medisch dossier’, ‘broek’ en ‘horloge’ onvoldoende. Ten aanzien van het opvragen van het medisch dossier is niet aangegeven waarom het dossier is opgevraagd, zodat het hof de noodzaak daarvan niet kan beoordelen. Ten aanzien van de broek is geen (nadere) onderbouwing geproduceerd en de foto’s van het horloge bieden geen duidelijkheid over de aard en feitelijke omvang van de gestelde schade. Het hof zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van deze posten in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten ad € 28,14 overweegt het hof ten slotte dat deze hebben te gelden als proceskosten. Zij zullen als zodanig worden toegewezen.
Verdachte is tot vergoeding van de voormelde schade gehouden zodat de vordering tot de genoemde bedragen zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 208,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen 7 (zeven) dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en dat hij zich gedurende de volledige proeftijd zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.158,41 (tweeduizend honderdachtenvijftig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 658,41 (zeshonderdachtenvijftig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
28,14 (achtentwintig euro en veertien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.158,41 (tweeduizend honderdachtenvijftig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 658,41 (zeshonderdachtenvijftig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 208,00 (tweehonderdacht euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 208,00 (tweehonderdacht euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2018.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 18 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.