ECLI:NL:GHARL:2020:6564

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
200.257.162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Koldenhof-ten Kate
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeerssanctie voor stilstaan op fietspad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij een sanctie van € 95,- is opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder voor het stilstaan met een voertuig op een fietspad. De gedraging vond plaats op 8 juni 2018 om 9.58 uur op de Veenendaalsestraatweg in Elst. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de ambtenaren niet correct hebben gehandeld door geen staandehouding te verrichten en dat hij niet de kans heeft gekregen om zijn verhaal te doen. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 augustus 2020, waarbij de betrokkene en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de advocaat-generaal.

Het hof oordeelt dat de sanctie terecht is opgelegd, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder is geweest. De ambtenaar was niet verplicht om de woning van de kentekenhouder te betreden om te vragen wie de bestuurder was. De betrokkene betwist niet dat zijn voertuig op het fietspad stond, maar stelt dat dit was toegestaan voor laden en lossen. Het hof oordeelt dat het gebruik van het fietspad onder de gegeven omstandigheden niet is toegestaan, omdat er geen ontheffing was verleend. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de betrokkene niet in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.257.162/01
CJIB-nummer
: 217631407
Uitspraak d.d.
: 20 augustus 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland van 7 februari 2019, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 augustus 2020. De betrokkene en de gemachtigde van de betrokkene zijn verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [C] .

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 8 juni 2018 om 9.58 uur op de Veenendaalsestraatweg in Elst met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De betrokkene voert aan dat hij niet is staande gehouden, terwijl bekend is waar hij woont. Hij vindt het niet juist dat de ambtenaren niet even naar hem toe zijn gekomen. Hij had dan zijn verhaal kunnen doen.
3. De ambtenaar heeft verklaard dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden, omdat er geen bestuurder bij het voertuig was. Er was dus niemand aanwezig in of bij het voertuig. Dit wordt door de betrokkene niet betwist. Naar het oordeel van het hof staat daarmee voldoende vast dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Van een ambtenaar hoeft niet te worden verwacht dat hij, indien hij bij het vaststellen van de gedraging niet de bestuurder waarneemt, aanbelt bij de woning van de kentekenhouder of het erf van de kentekenhouder betreedt teneinde na te vragen wie de bestuurder is geweest en het standpunt van de kentekenhouder te vernemen. Dit brengt mee dat de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv terecht aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd en de ambtenaar juist heeft gehandeld door zich niet tot de betrokkene te wenden alvorens de sanctie op te leggen. Het verweer van de betrokkene wordt dan ook verworpen.
4. De betrokkene betwist niet dat het voertuig stilstond op het fietspad, maar is van mening dat dit mocht omdat er sprake was van laden en lossen, de veiligheid van het verkeer niet in gevaar is gebracht en er geen sprake was van blokkering of hinder. De rechter hecht meer waarde aan de verklaring van een ambtenaar dan van een burger. De betrokkene stelt zich evenwel op het standpunt dat de verklaring van de ambtenaar onvoldoende betrouwbaar is, er is niet duidelijk geverbaliseerd. De betrokkene betwijfelt of de ambtenaar enige tijd is blijven kijken of de betrokkene wel aan het laden/lossen was. Nu de ambtenaar heeft vastgesteld dat er geen ontheffing was afgegeven, ging hij er klaarblijkelijk van uit dat sprake was van laden/lossen. De ambtenaar heeft ten onrechte later verklaard dat dat hij geen activiteiten heeft gezien.
5. De onder 1. vermelde gedraging betreft overtreding van artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hierin is bepaald, voor zover hier van belang, dat bestuurders van motorvoertuigen de rijbaan gebruiken en dat zij voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten mogen gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad. Artikel 87 van het RVV 1990 bepaalt dat door het bevoegd gezag ontheffing kan worden verleend van, onder meer, artikel 10 van het RVV 1990.
6. Uit artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 volgt dat met een motorvoertuig geen gebruik mag worden gemaakt van het fietspad en het fiets/bromfietspad. Anders dan door de gemachtigde ter zitting in hoger beroep is betoogd, is bij stilstaan ten behoeve van laden en lossen wel sprake van gebruiken in de zin van voornoemde bepaling. De opvatting dat het gebruik van het fietspad onder de gegeven omstandigheden was toegestaan, vindt geen steun in het recht. Aan de betrokkene is geen ontheffing verleend van artikel 10 van het RVV 1990 op de voet van artikel 87 van het RVV 1990.
7. Het ter zitting in hoger beroep subsidiair gevoerde verweer dat de betrokkene ter plaatse niet anders kon handelen treft geen doel. De betrokkene had een ontheffing kunnen aanvragen. Verder is niet aannemelijk geworden dat de betrokkene niet elders kon stilstaan.
8. Het hof zal, gelet op het voorgaande, de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
9. De gemachtigde heeft ter zitting van het hof verzocht om een proceskostenvergoeding.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Koldenhof-ten Kate als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.