ECLI:NL:GHARL:2020:6610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
200.277.902/01 en 200.277.902/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben de ouders van een minderjarige, geboren in 2015, een geschil over de omgangsregeling. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun kind. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om een zorgregeling waarbij hij onbegeleide omgang met de minderjarige zou hebben. De moeder heeft in haar incidenteel hoger beroep verzocht om de omgang tussen de vader en de minderjarige op te schorten. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in eerste aanleg een zelfstandig verzoek heeft gedaan, wat niet is toegestaan in hoger beroep. Het hof heeft de vader daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De moeder is eveneens niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de omgang op te schorten, omdat zij in eerste aanleg geen zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend. De beslissing van het hof is op 18 augustus 2020 uitgesproken en houdt in dat de verzoeken van beide ouders zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.902/01 en 200.277.902/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 170999)
beschikking van 18 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek voorlopige voorziening met productie(s), ingekomen op
1 mei 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een brief van de GI van 28 mei 2020;
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 3 juni 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 15 juli 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juli 2020 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen mevrouw [B] . Als toehoorder is verschenen mevrouw [C] , coach van de moeder.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2015, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 13 april 2016 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. Deze instelling is in 2018 vervangen door de GI. Bij beschikking van 19 april 2019 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 april 2020 en laatstelijk is deze verlengd tot 22 april 2021.
3.3
[de minderjarige] is aanvankelijk met een machtiging uithuisgeplaatst bij een pleeggezin, maar de uithuisplaatsing is na een verlenging tot 22 juli 2019 niet verder verlengd. [de minderjarige] woont sindsdien bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De GI heeft verzocht om bij beschikking -uitvoerbaar bij voorraad- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij eens per vier weken omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt, op een neutrale plek, begeleid door de GI, voor de duur van één tot anderhalf uur. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat er voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is, waarbij er onder begeleiding van de GI omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt eens per vier weken, voor de duur van twee uren.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de vader gedurende de ondertoezichtstelling eenmaal per twee weken gedurende een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur onbegeleide omgang heeft met [de minderjarige] en bij wege van provisionele voorziening te bepalen dat de vader gedurende vier uren per twee weken onbegeleide omgang heeft met [de minderjarige] .
4.3
De moeder is op haar beurt met ongenummerde grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader om bij wege van provisionele voorziening te bepalen dat de vader gedurende vier uur per twee weken onbegeleide omgang met de minderjarige heeft af te wijzen, het verzoek van de vader om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader gedurende de ondertoezichtstelling eenmaal per twee weken gedurende een weekend van vrijdag tot en met zondag onbegeleide omgang heeft af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt opgeschort.
4.4
De vader voert verweer en verzoekt de moeder in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen.
4.5
De GI heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
in de zaak met zaaknummer 200.277.902/01
5.1
De GI heeft in eerste aanleg op grond van artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij eens per vier weken omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt, op een neutrale plek, begeleid door de GI, voor de duur van één tot anderhalf uur. De vader heeft in eerste aanleg aangegeven graag een zorgregeling te willen van minimaal vier uren per twee weken bij hem thuis.
5.2
De vader verzoekt in het hoger beroep aan het hof te bepalen dat hij gedurende de ondertoezichtstelling eenmaal per twee weken gedurende een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur onbegeleide omgang heeft met [de minderjarige] . Het hof is echter van oordeel dat het verzoek van de vader een voor het eerst in hoger beroep gedaan zelfstandig verzoek betreft. Los van het gegeven dat het hof de door de vader in eerste aanleg aangevoerde wens een zorgregeling te willen van minimaal vier uren per twee weken bij hem thuis niet als een zelfstandig verzoek in eerst aanleg beschouwt, is het hof daarnaast van oordeel dat de door de vader bij de rechtbank opgestarte reguliere procedure voor het vaststellen van een zorgregeling hiervoor de aangewezen procedure is. Het hof overweegt dat ingevolge artikel 362 Rechtsvordering (Rv) in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan en zal daarom de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek een zorgregeling te bepalen.
5.3
De moeder heeft in haar incidenteel beroepschrift zelfstandig verzocht te bepalen dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt opgeschort. Nu de moeder in eerste aanleg alleen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van GI en geen zelfstandig tegenverzoek, betreft dit ook een voor het eerst in hoger beroep gedaan zelfstandig verzoek. Artikel 362 Rv verklaart in hoger beroep een aantal artikelen betreffende de behandeling in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing. De wetgever heeft in dat artikel echter uitdrukkelijk bepaald dat - anders dan in eerste aanleg - in hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Het hof zal daarom de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
zaak met zaaknummer 200.277.902/02
5.4
Het hof is van oordeel dat nu de vader niet-ontvankelijk is in de hoofdzaak over de door hem gevraagde zorgregeling (zie 5.2) de vader ook in het verzoek een zorgregeling te bepalen gedurende vier uren per twee weken onbegeleid op grond van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv niet-ontvankelijk is. Het hof zal de vader daarom ook in deze zaak niet-ontvankelijk verklaren.
5.5
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige grieven geen bespreking meer.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.277.902/01:
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek(en) in hoger beroep;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek(en) in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak met zaaknummer 200.277.902/02:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek(en) in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G.M. van der Meer en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 18 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.