ECLI:NL:GHARL:2020:662

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
200.257.066/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de vader en moeder van twee minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie, maar het hof heeft geoordeeld dat de uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, gezien het hevige verzet van de vader en de toenemende strijd tussen de ouders. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de vader verbleven, maar het hof heeft deze regeling bevestigd en de verzoeken van de moeder om uitbreiding afgewezen. De vader heeft zijn grieven met betrekking tot de kinderalimentatie ingetrokken, waardoor de eerdere beslissingen van de rechtbank op dat punt in stand blijven. Het hof heeft benadrukt dat de ouders moeten werken aan hun communicatie en onderlinge verhouding in het belang van de kinderen, om te voorkomen dat de kinderen in een loyaliteitsconflict raken. De beslissing van het hof houdt in dat de ouders wekelijks contactmomenten moeten hebben en dat de zorgregeling zoals eerder vastgesteld blijft bestaan, met aanvullende afspraken over de verdeling van vakanties en feestdagen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.066/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/461619 / FL RK 18-1196)
beschikking van 23 januari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F. Wienen te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
zonder advocaat.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 28 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit, voor zover van belang:
- het beroepschrift, tevens schorsingsverzoek en aanvullend verzoek, met productie(s), ingekomen op 28 maart 2019;
- een journaalbericht van mr. Wienen van 15 april 2019 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
24 juni 2019.
2.2
Inzake de door de vader verzochte voorlopige voorziening (zaaknummer 200.257.066/02) heeft dit hof beslist bij beschikking van 14 mei 2019. Het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de beschikking van 28 december 2018 voor zover die ziet op de zorgregeling en de daaraan verbonden dwangsom is daarbij toegewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2019 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook is de moeder verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie tussen de vader en de moeder (hierna ook: de ouders) zijn geboren [in] 2013 [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [in] 2014 [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ). De ouders zijn (voor wat betreft [de minderjarige2] bij de bestreden beschikking) gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij vonnis van 24 december 2015 heeft de voorzieningenrechter -voor zover hier van belang- een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen bepaald, inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen brengt en de vader de kinderen terugbrengt.
3.3
Bij vonnis van 9 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter -voor zover hier van belang- de moeder veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de bij het vonnis van
24 december 2015 vastgestelde omgangsregeling.
3.4
Bij beschikking van 22 maart 2017 is -voor zover hier van belang- bepaald dat de vader met ingang van 1 januari 2017 een bedrag van € 21,- per kind per maand aan de moeder voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: ook kinderalimentatie), als ook de volgende omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen naar de moeder terugbrengt;
- een vakantie- en feestdagenregeling met daarin de volgende opbouw: in het jaar 2017 één week in de zomervakantie. Daarna dienen de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte gedeeld te worden.
3.5
Bij inleidend verzoek heeft de moeder -voor zover hier van belang- om wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie naar een bedrag van € 158,- per kind per maand en de vastgestelde omgangsregeling verzocht, in die zin dat de geldende regeling wordt uitgebreid naar een regeling waarbij de kinderen in de oneven weken van donderdag van de opvang tot maandag op school dan wel het kinderdagverblijf bij de vader verblijven en waarbij de vader de kinderen zal halen en brengen als ook een verdeling van de vakanties en feestdagen.
De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en zelfstandig verzocht hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is (nog) in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (en de daaraan verbonden dwangsom).
4.2
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van
28 december 2018 heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- met ingang van diezelfde datum de volgende zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld:
- de kinderen verblijven één keer in de veertien dagen in de oneven weken een weekend van donderdag van de opvang tot maandag op school, dan wel het kinderdagverblijf, bij de vader, waarbij de vader de kinderen zal halen en brengen, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- voor iedere keer dat de vader deze zorgregeling niet of niet volledig nakomt met een maximum van € 10.000,-;
- de vakanties en feestdagen worden als volgt verdeeld: in de even jaren verblijven de kinderen de herfstvakantie, de tweede week van de meivakantie, de eerste drie weken van de zomervakantie, Goede Vrijdag en Pasen bij de vader. In de oneven jaren verblijven de kinderen de voorjaarsvakantie, de eerste week van de meivakantie, de laatste drie weken van de zomervakantie, Pinksteren en Hemelvaart bij de vader. De niet nader genoemde vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.
4.3
De vader is met elf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste drie grieven zien op de zorgregeling (inclusief vakanties en feestdagen) en de daaraan verbonden dwangsom. De overige grieven zien op de kinderalimentatie. De vader verzoekt het hof ten aanzien van de reguliere zorgregeling om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (zoals het hof (ter zitting) is gebleken:) ten dele te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder op dit punt alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
De moeder heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
5.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder wijziging van de beschikking van 22 maart 2017) de kinderalimentatie gewijzigd met ingang van 11 juni 2018 naar
€ 140,50 per kind per maand, met ingang van september 2018 naar € 163,50 per kind per maand, per november 2018 naar € 146,- per kind per maand en vanaf februari 2019 naar
€ 115,50 per kind per maand. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader heeft ter zitting laten weten dat hij zijn grieven op dit punt wenst in te trekken. De vader heeft daarbij wel te kennen gegeven zich het recht voor te behouden om in een eventuele wijzigingsprocedure zijn (standpunt ten aanzien van de) lening bij de ING (opnieuw) aan de orde te stellen.
5.2
Het hof maakt hieruit op dat de vader de gronden van het hoger beroep op dit punt niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie in hoger beroep, hetgeen ertoe leidt dat de bijdragen zoals vastgesteld door de rechtbank in stand blijven.
Zorgregeling
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
Het hof heeft in zijn eerdere beschikking van 14 mei 2019 - ten aanzien van het schorsingsverzoek van de vader - gemotiveerd uiteengezet waarom uitbreiding van de zorgregeling, zoals door de moeder verzocht en door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgesteld, voor de vader praktisch gezien niet haalbaar is. Het hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 van die eerdere beschikking.
5.5
Het hof blijft bij deze overwegingen - ook na hernieuwd onderzoek - en voegt hieraan het volgende toe. Uit de in dit hoger beroep overgelegde stukken en uit hetgeen op de zitting is besproken blijkt dat de vader volhardt in zijn weerstand tegen uitbreiding van de zorgregeling. Het hof kan de beslissing van de rechtbank overigens wel begrijpen, gelet op de verantwoordelijkheid die beide ouders hebben voor de zorg en opvoeding van de kinderen, het feit dat de kinderen meer contact zouden willen met de vader, alsook de indruk van het hof dat de moeder, bij wie het grootste gedeelte van de zorg- en opvoedingstaken ligt en die (eveneens) een drukke baan van 32 uur per week heeft, door de vader meer ‘ontlast’ zou willen worden. Het hof ziet echter, zoals ter zitting met de ouders besproken, op dit moment geen mogelijkheden tot uitbreiding van de zorgregeling en acht dit onder de huidige omstandigheden, waarbij sprake is van hevig verzet van de vader en een toenemende strijd tussen de ouders, niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Vanwege deze uitkomst blijft de door de rechtbank opgelegde dwangsom evenmin in stand. Het hof merkt ten overvloede op, gelet op wat de moeder hierover ter zitting heeft aangegeven, dat de vader als handreiking naar de moeder af en toe zou kunnen ‘inspringen’ op de momenten (bijvoorbeeld op de (doordeweekse) avonden) dat zij extra hulp nodig heeft ten behoeve van de kinderen.
Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking ten aanzien van de (reguliere) zorgregeling vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder op dat punt alsnog afwijzen, waardoor de bij beschikking van 22 maart 2017 vastgestelde reguliere zorgregeling geldend blijft.
5.6
Ten aanzien van de vakantie- en feestdagen zijn de ouders ter zitting overeengekomen dat deze worden verdeeld zoals reeds is bepaald en opgenomen in rechtsoverweging 3.7 van de bestreden beschikking. In aanvulling hierop, nu hierover in de bestreden beschikking niets is bepaald, is met de ouders besproken dat het hof eveneens een verdeling zal geven voor de kerstvakantie, in die zin dat de kinderen in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie, inclusief de kerstdagen, bij de vader zijn en de tweede week, inclusief oud en nieuw, bij de moeder en in de oneven jaren andersom, tenzij de ouders in onderling overleg tot een andere verdeling (van de kerstdagen en/of oud en nieuw) komen.
5.7
De ouders zijn verder overeengekomen dat er wekelijks een belmoment zal zijn tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op woensdagavond om 19:00 uur.
Tot slot
5.8
Het hof benadrukt nogmaals dat de ouders in het belang van een verdere gezonde ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dienen te investeren in hun onderliggende verhouding en communicatie. Door de huidige moeizame onderlinge verhoudingen kunnen de kinderen in een loyaliteitsconflict raken. De vader en de moeder zullen als ouders, gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, nog een lange tijd met elkaar moeten overleggen over hun verzorging en opvoeding. Het hof spreekt dan ook de hoop uit dat de ouders zich hiervoor gaan inzetten, wellicht door te beginnen met het inschakelen van individuele hulp.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen. Het hof zal de proceskosten compenseren zoals hierna te melden, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en deze procedure een geschil betreft over de uit deze relatie geboren kinderen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
28 december 2018, voor zover deze de (reguliere) zorgregeling en de daaraan verbonden dwangsom betreft;
en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de moeder tot wijziging van de reguliere zorgregeling alsnog af;
bepaalt, in aanvulling op de in bestreden beschikking vastgestelde regeling ten aanzien van de vakantie- en feestdagen, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie, inclusief de kerstdagen, bij de vader zijn en de tweede week, inclusief oud en nieuw, bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
bepaalt dat er wekelijks, op woensdagavond om 19:00 uur, een belmoment is tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
28 december 2018, (voor zover aan hoger beroep onderworpen) voor het overige (te weten de regeling voor de vakanties en feestdagen);
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 23 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.