ECLI:NL:GHARL:2020:6635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
21-006406-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door oplichting. De betrokkene, geboren in 1992, heeft tegen de eerdere beslissing hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 45.832,78 heeft geschat. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene uit bewezenverklaarde oplichtingen financieel voordeel heeft genoten en dat er geen reden is om de door hem aan medeverdachten overgemaakte bedragen af te trekken van het geschatte voordeel. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat er sprake was van dubbele vervolging, omdat er een ontnemingsvordering tegen de betrokkene aanhangig was gemaakt bij de rechtbank Den Haag. Het hof oordeelde dat het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing was, omdat er geen onherroepelijke beslissing was genomen door de rechtbank Den Haag. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag van € 45.832,78. De duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd is vastgesteld op 180 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006406-19
Uitspraak d.d.: 24 augustus 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2018 met parketnummer 18-930030-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens betrokkene door zijn raadsman, mr. A.F. Mandos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 45.832,78 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 45.832,78 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering
Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd dat er door het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag een ontnemingsvordering tegen betrokkene aanhangig is gemaakt betreffende dezelfde feiten en dezelfde periode. Er is sprake van een dubbele vervolging en daarom dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot ontneming.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het ne bis in idem-beginsel of het verbod van dubbele vervolging, zoals dat onder meer is neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), houdt in dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Artikel 68 Sr is op het onderhavige geval niet van toepassing, omdat er – voor zover het al dezelfde feiten betreft – geen sprake is van een onherroepelijke beslissing van de rechtbank Den Haag. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 24 augustus 2020 (parketnummer 21-003627-18) ter zake van oplichting, bedreiging en openlijke geweldpleging veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit de bewezenverklaarde oplichtingen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van
berekening wederrechtelijk verkregen voordeelkasopstelling ex art 36e lid 2 Sr, opgemaakt en getekend op 10 januari 2017 door [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Noord-Nederland, Crimeteam Noord-Drenthe, genummerd 2017009912, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant:Ik heb een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1992.
Uit het opsporingsonderzoek bleek het volgende:
Aangevers hebben via de website [naam website] contact gehad met verdachte, waar vervolgens mee werd afgesproken om een seksafspraak te maken. Hiervoor moest geld worden overgemaakt naar een bankrekening. Aan de aangevers en andere gedupeerden werd eerst gevraagd bij welke bank ze een rekening hadden lopen. Hier had verdachte dan ook een rekening lopen en werd het betreffende rekeningnummer aan de aangevers/gedupeerden doorgegeven.
Verdachte [verdachte] had in elk geval drie bankrekeningnummers bij drie verschillende banken lopen, te weten ABN Amro, Rabobank en ING. Door het rekeningnummer van dezelfde bank te nemen is vrij snel zichtbaar of het geld daadwerkelijk is overgemaakt.
Vervolgens werd door verdachte aangegeven dat het geld vast stond bij de bank en dat de aangevers nogmaals geld over moesten maken zodat het los kwam. Dit werd meerdere malen verteld en aangevers hebben meerdere keren bedragen overgemaakt.
Het totaal van de bijgeboekte bedragen met omschrijvingen die duiden op de seksafspraken op de rekeningoverzichten van [verdachte] is
€ 44.853,78.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte (
aanvullende) proces-verbaal van
berekening wederrechtelijk verkregen voordeelkasopstelling ex art 36ee lid 2 Sr, opgemaakt en getekend op 13 maart 2018 door [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Noord-Nederland, Crimeteam Noord-Drenthe, genummerd 2017160832, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant:Ik heb een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1992. Dit proces-verbaal is aanvullend aan het eerder opgemaakte proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Er is nog
€ 979,00op de ABN Amro rekening van [verdachte] bijgeschreven met omschrijvingen die duiden op de seksafspraken.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt en getekend op 21 november 2016 door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent van Politie Noord-Nederland, Crimeteam Noord-Drenthe, genummerd PL0100-2016005249-3, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van betrokkene [verdachte] :V: Hoe vaak heb je zo’n advertentie gemaakt?
A: Pff dat weet ik niet, 10 à 20 keer….
A: Alles werd op mijn rekening gestort.
V: Hoeveel werd er op jouw rekening gestort?
A: Ja, verschillend, soms 50, soms 100, soms 1000, echt hele verschillende bedragen.
V: Hoe lang heeft dit geduurd?
A: Ik denk 2 jaar, zoiets.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 45.832,78 (€ 44.853,78 + € 979,00).
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden om de door betrokkene naar [medeverdachte] overgemaakte bedragen van het hiervoor berekende wederrechtelijk voordeel af te trekken.
Er is geen aanleiding om de in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen in mindering te brengen op de betalingsverplichting, nu die vorderingen nog niet zijn voldaan. Op het moment dat de betrokkene voldoet aan zijn betalingsverplichtingen in het kader van die vorderingen, staat het hem vrij om op de voet van het nieuwe artikel 6:6:26, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering een verzoek tot vermindering van de opgelegde ontnemingsmaatregel te doen.
Op grond van het voorgaande wordt het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 45.832,78.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Er is geen aanleiding tot vermindering van de betalingsverplichting.
De overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 2 maanden heeft in de strafzaak reeds tot strafvermindering heeft geleid. Daarom wordt in de onderhavige zaak volstaan met de constatering ervan.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, derhalve de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 45.832,78.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
45.832,78 (vijfenveertigduizend achthonderdtweeëndertig euro en achtenzeventig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 45.832,78 (vijfenveertigduizend achthonderdtweeëndertig euro en achtenzeventig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 180 dagen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M. Aksu en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 24 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Kole is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.