ECLI:NL:GHARL:2020:6637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
21-002226-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij, munitiebezit en witwassen met betrekking tot rechtmatigheid van politie-intrusie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep, het voorhanden hebben van munitie en witwassen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraak van bepaalde tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de rechtmatigheid van het binnentreden door de politie beoordeeld en geconcludeerd dat de beschikbare informatie voldoende was om het binnentreden te rechtvaardigen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het telen van hennep, het voorhanden hebben van munitie en het witwassen van geldbedragen. De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de straffen te matigen, ondanks het tijdsverloop in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002226-18
Uitspraak d.d.: 24 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2018 met parketnummer 18-251333-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 juli 2019 en 10 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 niet-ontvankelijk verklaring van verdachte in het ingestelde hoger beroep tegen de vrijspraak van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde;
 veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde tot, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn:
 een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis;
 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het gehele vonnis van de rechtbank, dus ook tegen de vrijspraak van het onder 2 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Tegen deze vrijspraak kan volgens de wet door de verdachte geen hoger beroep worden ingesteld. Daarom zal het hof het hoger beroep van verdachte niet-ontvankelijk verklaren voor zover het betrekking heeft op het onder 2 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter Noord-Nederland van 18 april 2018 ter zake het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot:
 een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis;
 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat zij deels tot andere overwegingen komt en deels tot andere kwalificaties. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:
1. primair.
hij op of omstreeks 10 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 368, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 10 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ] een hoeveelheid van ongeveer 368, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 10 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
3.
hij op of omstreeks 10 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] - (20 stuks) munitie van categorie III, te weten centraalvuur hagelpatronen (U.E.E. Espana / Clever Mirage / Verney Carron / RWS) en/of - (27 stuks) munitie van categorie III, te weten centraalvuur kogelpatronen (Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op een of meer tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 10 juni 2016, te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, een of meer voorwerp(en), te weten (telkens) een geldbedrag (ten behoeve van betaling van huur, auto ('s), energierekening en/of een of meer andere levensbehoeften), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De rechtmatigheid van het binnentreden

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof - evenals in eerste aanleg aan de politierechter - een oordeel gevraagd over de rechtmatigheid van het op 10 juni 2016 binnentreden in de panden op het adres [adres] te [plaats] en de daarop volgende doorzoeking ter inbeslagneming.
De verdediging stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de op 17 mei 2016 binnengekomen TCI-informatie daartoe onvoldoende basis bood, nu er geen aanvullend onderzoek door verbalisanten is verricht en er geen oordeel kon worden gegeven over de betrouwbaarheid van de TCI-informatie. Er is daarom sprake van een verzuim in het vooronderzoek dat tot bewijsuitsluiting dient te leiden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
De bedoelde TCI-informatie bevatte de navolgende informatie:
´In de loods op het adres [adres] in [plaats] zit een grote wietkwekerij. De wietkwekerij zit er al lang en er zijn al veel oogsten geweest'.Er is vervolgens onderzocht wie er in het GBA op dat adres stond ingeschreven, welk onderzoek het hof overigens niet aanmerkt als 'veredeling' van de TCI-informatie.
Het hof acht de beschikbare informatie weliswaar beperkt, maar inhoudelijk voldoende concreet en specifiek om het binnentreden door verbalisanten te rechtvaardigen, gelet op het noemen van een concreet adres en de vermelding dat de wietkwekerij in de loods zat.
Het hof heeft verder gelet op een uitspraak van de Hoge Raad van 5 maart 2013 (ECLI:NL:
HR:2013:BZ2191), inhoudende dat verdenking van overtreding van (in dat geval) de Wet wapens en munitie kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. De omstandigheid dat de melding van de CIE ook inhoudt dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie niet kon worden gegeven, was niet onverenigbaar met het oordeel van het betreffende hof dat de in de CIE-melding genoemde informatie voldoende concreet en specifiek was en noopte het hof niet tot nadere motivering van zijn oordeel dat aan die CIE-melding het vermoeden kon worden ontleend op grond waarvan de in artikel 49 WWM voorziene opsporingsbevoegdheid mag worden toegepast.
Toegepast op de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de beschikbare informatie de verdenking van overtreding van de Opiumwet kon dragen en het binnentreden en de daaropvolgende doorzoeking ter inbeslagneming gerechtvaardigd was.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het door de raadsman gevoerde verweer. Het binnentreden wordt rechtmatig geacht, hetgeen met zich brengt dat er reeds om deze reden geen sprake is van bewijsuitsluiting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij op 10 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 368 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op 10 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] 20 stuks munitie van categorie III, te weten centraalvuur hagelpatronen (U.E.E. Espana/ Clever Mirage/ Verney Carron/ RWS) en 27 stuks munitie van categorie III, te weten centraalvuur kogelpatronen (Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 01 augustus 2015 tot en met 10 juni 2016, te [plaats] , gemeente [gemeente] , voorwerpen, te weten telkens een geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat die voorwerpen telkens onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het telen van hennep.
Hennep is een stof die, éénmaal in het verkeer gebracht, schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de gebruikers van die stof. Verder is het algemeen bekend dat hennepteelt en de organisatie daaromheen overlast veroorzaken door het illegale circuit waarmee het samengaat. De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie en aan witwassen van geldbedragen. Verdachte had hagelpatronen en kogelpatronen voorhanden in de woning van zijn gezin. Dergelijke patronen dienen niet ongecontroleerd voorhanden te zijn.
Witwassen is een ernstig feit omdat daarmee het (vertrouwen in het) economisch verkeer wordt geschaad en omdat het bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het witwassen van geld is bedoeld om de schijn te wekken dat geld uit strafbare feiten een legale herkomst heeft. Het overdragen en besteden van dit criminele geld wordt hierdoor gemakkelijk gemaakt.
Ten nadele van verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2019 dat hij eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake soortgelijke feiten.
Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien is ter bestraffing van het plegen van de bewezen verklaarde feiten de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf van hierna te noemen duur, passend en geboden. Het hof ziet daarbij met betrekking tot de proeftijd, bij gebreke van gestelde of gebleken bijzondere omstandigheden, geen aanleiding af te wijken van de bedoeling van de wetgever bij artikel 14b lid 2 Sr, en stelt de proeftijd, derhalve anders dan gevorderd, vast op drie jaren.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman ziet het hof geen aanleiding de op te leggen straffen te matigen in verband met tijdsverloop dan wel overschrijding van de redelijke termijn. Er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De onderhavige zaak is weliswaar niet binnen twee jaar na het instellen van het rechtsmiddel afgerond, maar deze overschrijding is toe te schrijven aan het - door het hof gehonoreerde - verzoek van de verdediging tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 17 juli 2019.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 24 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Kole is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.