Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling in hoger beroep
4.De slotsom
€ 287
€ 318
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een advocaat voor beroepsfouten die zijn gemaakt tijdens de advisering van een cliënt over de verdeling van gemeenschappelijk gehouden goederen en de boedel van de cliënt en zijn voormalige partner. De appellant, die in eerste aanleg eiser was, heeft de advocaat, de geïntimeerde, aangeklaagd voor toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De rechtbank had de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat hij zijn schade niet aannemelijk had gemaakt. In hoger beroep heeft de appellant zijn vordering aangepast en een schadevergoeding van minimaal € 140.000 gevorderd.
Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's van de minnelijke regeling die was voorgesteld in een geschil over de boedelverdeling. De advocaat had de appellant moeten attenderen op het feit dat een deel van de hypotheekschuld, die door de voormalige partner gedragen zou moeten worden, niet in de minnelijke regeling was meegenomen. Dit heeft geleid tot een onderbedeling van de appellant van € 36.500. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant tijdig heeft geklaagd over de beroepsfouten van de advocaat, ondanks het verweer van de advocaat dat de klachtplicht niet in acht was genomen. Het hof heeft de vordering van de appellant toegewezen en de advocaat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 30.740, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2017.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidsplicht van advocaten en de noodzaak om cliënten goed te informeren over de risico's van juridische beslissingen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de advocaat niet tegen de wil van de cliënt had mogen handelen en dat de vertrouwensbreuk tussen hen niet mocht leiden tot een verwaarlozing van de zorgplicht.