ECLI:NL:GHARL:2020:6770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
200.273.513/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige na beschuldigingen van seksueel misbruik en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn dochter, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, heeft verzocht om het gezag terug te krijgen. De rechtbank had op 11 november 2019, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de vader beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering benoemd tot voogd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is geboren in 2004 en heeft een tumultueuze jeugd gekend, met meerdere uithuisplaatsingen en een periode van toezicht. In 2018 deed zij aangifte tegen haar vader wegens seksueel misbruik. Het hof heeft de procedure in hoger beroep zorgvuldig beoordeeld, waarbij de mening van [de minderjarige] zwaar heeft meegewogen. Zij heeft duidelijk aangegeven dat zij niet wil dat haar vader het gezag over haar heeft, en beschuldigt hem van mishandeling en seksueel misbruik.

Het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet in staat is om adequate beslissingen te nemen over [de minderjarige] en dat de relatie tussen hen zodanig verstoord is dat het in het belang van [de minderjarige] is dat het gezag van de vader wordt beëindigd. De vader heeft in de afgelopen jaren geen actieve rol gespeeld in haar leven en heeft niet adequaat gereageerd op haar verzoeken om contact. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.513/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 236109)
beschikking van 25 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instellingStichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

locatie Zwolle,
verder te noemen: de GI,

2.[de bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te [B] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 11 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 31 januari 2020;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een brief van de GI van 17 juni 2020;
- een journaalbericht namens mr. Willemsen van 25 juni 2020.
2.2
Op 3 juli 2020 is [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2004, verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door de voorzitter is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-mr. Willemsen namens de vader; de vader nam telefonisch (op de speaker) deel aan de zitting;
-mevrouw [C] namens de raad
- mevrouw [D] namens de GI;
- de bijzondere curator.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] en haar oudere zus [E] zijn geboren uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en [F] (hierna: de moeder). [de minderjarige] heeft van december 2004 tot januari 2015 onder toezicht gestaan en is in dit kader vanaf 2006 ook uithuisgeplaatst. Tot maart 2016 heeft [de minderjarige] in meer dan twintig verschillende instellingen/opvoedomgevingen gewoond. Het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] is in januari 2015 beëindigd. In maart 2016 is [de minderjarige] weer bij de vader gaan wonen. In april 2018 heeft de rechtbank de toenmalige voogd ontslagen en de vader opnieuw belast met het gezag over [de minderjarige] . Vanaf 1 augustus 2018 is [de minderjarige] wederom (voorlopig) onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. [de minderjarige] heeft op 8 augustus 2018 aangifte gedaan tegen de vader wegens seksueel misbruik.
3.2
[de minderjarige] verblijft sinds 1 augustus 2018 afwisselend op open/besloten groepen van jeugdinstellingen. Sinds kort woont zij in een (open) beschermde woonvorm.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [de minderjarige] benoemd.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
11 november 2019. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 11 november 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof vindt dat de rechtbank het gezag van de vader op goede gronden heeft
beëindigd. De rechtbank heeft haar beslissing zorgvuldig gemotiveerd. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en neemt deze - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.2
[de minderjarige] is 16,5 jaar. Zij heeft in haar gesprek met de voorzitter, net als medio 2019 al tijdens het raadsonderzoek, duidelijk aangegeven dat zij niet meer wil dat de vader het gezag over haar heeft. [de minderjarige] beschuldigt de vader van seksueel misbruik en mishandeling en zij stelt dat hij haar veel verwijten maakt. Het lijkt haar niet verstandig dat de vader beslissingen over haar neemt na alles wat er tussen hen is gebeurd, juist nu zij bezig is om haar leven stabiel te krijgen. Zij begrijpt niet dat de vader dat zelf niet inziet. Hoewel [de minderjarige] geen hoge pet op heeft van voogden/jeugdzorg, wil zij nog liever dat de GI de voogdij over haar heeft dan dat de vader het gezag terugkrijgt. Het hof begrijpt wat [de minderjarige] heeft gezegd en hecht aan haar mening. De vader speelde de afgelopen twee jaar geen actieve rol in het leven van [de minderjarige] . Sinds genoemde aangifte in 2018 hebben zij niet tot nauwelijks contact met elkaar. Tot grote teleurstelling van [de minderjarige] heeft de vader, ondanks haar verzoeken daartoe, geen enkele keer (inhoudelijk) gereageerd op haar - via de jeugdbeschermer verzonden - e-mails aan hem. De vader wil alleen rechtstreeks contact met [de minderjarige] , maar dat ziet zij gezien hun belaste verleden (nu) niet zitten.
5.3
Het hof is van oordeel dat dit een goed voorbeeld is dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de situatie en in de behoeftes van [de minderjarige] . De discrepantie tussen wat [de minderjarige] nodig heeft en wat de vader haar kan bieden lag ook al ten grondslag aan de eerste beslissing tot gezagsbeëindiging. Destijds werd beschreven dat de vader pedagogisch onmachtig is om te voorzien in de specifieke opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] vanwege haar persoonlijke problematiek. De vader gaat bij herhaling voorbij aan de belangen van [de minderjarige] . De huidige hoger beroepsprocedure waarin hij (andermaal) herstel in het gezag wenst te bewerkstelligen, vindt het hof illustratief in dit verband. De relatie tussen de vader en [de minderjarige] is zodanig onevenwichtig en verstoord, en de problematiek van [de minderjarige] zo complex, dat de vader niet (meer) de juiste persoon is om adequate beslissingen over [de minderjarige] te nemen.
5.4
Gebleken is dat [de minderjarige] na de bestreden beschikking, mede door de inspanningen van de GI, een fijne plek heeft gekregen in een beschermde woonvorm. Het gaat daar naar omstandigheden goed met haar. [de minderjarige] kan daar blijven tot ze er klaar voor is om zelfstandig en stabiel de stap in de maatschappij te zetten. Door de GI wordt gezien dat, mede als gevolg van de beëindiging van het gezag van de vader, wat meer rust is ontstaan in het tot voor kort hectische leven van [de minderjarige] . De GI kan als voogd de hulp inzetten die voor [de minderjarige] nodig is. Samen met de aanwezige begeleiders en bijzondere curator wordt in goed overleg snel gehandeld. Hopelijk kan [de minderjarige] nu eindelijk toekomen aan het verwerken van haar traumatische verleden, hetgeen tot nu toe wegens jarenlange onrust en gebrek aan perspectief niet is gelukt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
11 november 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, I.A. Vermeulen en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op
25 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.