Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.256.189
arrest van 1 september 2020
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [A] ,
eiser,
hierna: [eiser] ,
advocaat: mr. J. Blakborn,
tegen:
1.[gedaagde1] ,
wonende te [B] ,
gedaagde 1,
hierna: [gedaagde1] en
2.
[gedaagde2] ,
[gedaagde2] ,
wonende te [C] ,
gedaagde 2,
hierna: [gedaagde2] ,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff,
3. de naamloze vennootschap
Feyenoord Rotterdam N.V.,
Feyenoord Rotterdam N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde 3,
hierna: Feyenoord,
advocaten: mr. KJ. Krzemiński.
Gedaagde 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk worden aangeduid als gedaagden.
1.De procedure
1.1
Het hof verwijst daarvoor naar het tussenarrest van 17 maart 2020. De daarin bepaalde comparitie van partijen is gehouden op 23 juli 2020. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Na afloop van de comparitie heeft het hof op verzoek van partijen arrest bepaald.
2.De vordering en de beslissing daarop
2.1
[eiser] vordert dat het hof het arbitrale vonnis van 7 maart 2018 (het vonnis) herroept en vernietigt, met de hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
2.2
Het hof concludeert dat [eiser] zijn vordering deels te laat heeft ingesteld (dat betekent dat hij daarin niet-ontvankelijk is). Voor het overige kunnen de door [eiser] aangevoerde gronden niet leiden tot herroeping van het vonnis (en wordt de vordering daarom afgewezen). Het hof legt uit hoe het tot die beslissingen is gekomen.
3.De beoordeling
Bevoegdheid hof
3.1
Nu het vonnis is gewezen te Zeist, is de locatie Arnhem van het hof Arnhem-Leeuwarden bevoegd de vorderingen tot herroeping en vernietiging hiervan te beoordelen.
Waar gaat deze zaak over?
3.2
Tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde2] , [gedaagde1] en Feyenoord anderzijds is een geschil gerezen over de overgang van [gedaagde2] , destijds profvoetballer in dienst bij voetbalclub Feyenoord, naar voetbalclub AS Monaco. [eiser] vindt, samengevat, dat [gedaagde2] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de twee vertegenwoordigingsovereenkomsten (een standaard vertegenwoordigingsovereenkomst (overeenkomst 1) en een uitgebreidere vertegenwoordigingsovereenkomst (overeenkomst 2)). [eiser] is van mening dat [gedaagde2] door het inschakelen van een andere intermediair dan [eiser] voor die transfer naar AS Monaco deze overeenkomsten ten onrechte niet is nagekomen. [gedaagde1] heeft volgens [eiser] onrechtmatig gehandeld door [gedaagde2] ertoe te bewegen zich niet langer door [eiser] te laten vertegenwoordigen en [gedaagde1] en Feyenoord hebben onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] door van de wanprestatie van [gedaagde2] te profiteren. [eiser] stelt dat hij door de wanprestatie en het onrechtmatig handelen van gedaagden schade heeft geleden waarvan hij in verschillende procedures vergoeding heeft gevorderd, tot nu toe zonder succes. In het vonnis waarvan in deze zaak herroeping wordt gevorderd heeft de Arbitragecommissie van de KNVB (de commissie) op de vordering van [eiser] geoordeeld, kort gezegd, dat (i) [gedaagde2] overeenkomst 1 rechtsgeldig heeft opgezegd en (ii) [eiser] zich niet kan beroepen op overeenkomst 2 en daaraan dus ook geen rechten kan ontlenen.
3.3
[eiser] stelt in de eerste plaats dat het vonnis herroepen moet worden op grond van bedrog gepleegd door gedaagden tijdens de arbitrale procedure, welk bedrog door [eiser] is ontdekt nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan (art. 1068 lid 1 sub a Rv).
Daarnaast dient het vonnis te worden herroepen, omdat [eiser] , nadat het vonnis in
kracht van gewijsde is gegaan, bescheiden in handen heeft gekregen die van invloed zouden zijn geweest op de beslissing van het scheidsgerecht (hier: de commissie) en door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden (art. 1068 lid 1 sub c Rv).
Toetsingskader
3.4
Herroeping is mogelijk als (a) het vonnis geheel of ten dele berust op na de uitspraak ontdekt bedrog, door of met medeweten van de wederpartij in de arbitrale procedure gepleegd, (b) het vonnis geheel of ten dele berust op stukken die na de uitspraak blijken vals te zijn, en (c) een partij na de uitspraak stukken in handen heeft gekregen die op de beslissing van het scheidsgerecht van invloed zouden zijn geweest en die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden (artikel 1068 lid 1 Rv). De vordering tot herroeping moet worden aangebracht binnen drie maanden nadat het bedrog of de valsheid in geschrifte bekend is geworden of een partij de nieuwe bescheiden in handen heeft gekregen (artikel 1068 Rv lid 2). Voor herroeping is niet vereist dat vaststaat dat het gestelde bedrog tot een ander dan de door de commissie gegeven uitspraak zal leiden; of dat het geval is zal moeten worden beslist in een eventueel op de herroeping te volgen procedure in de hoofdzaak. Na herroeping herleeft immers de competentie van de gewone rechter (artikel 1067 Rv). Verder moet aan het begrip ‘bedrog’ een ruime uitleg worden gegeven in die zin dat ook verzwijging als bedrog kan worden aangemerkt. Dat wil dan weer niet zeggen dat ieder verzwijgen een oneerlijke proceshouding vormt op basis waarvan tot bedrog moet worden geconcludeerd. Tot slot kan het causaal verband tussen het bedrog en het vonnis ontbreken als het vonnis wat betreft de overwegingen noch wat betreft het dictum in andere zin was gewezen indien het bedrog niet zou hebben plaatsgevonden.
Vordering tegen Feyenoord niet toewijsbaar
3.5
[eiser] baseert zijn vordering op de in 1.2 van de dagvaarding genoemde stukken en verklaringen, waarbij hij heeft vermeld op welke datum het bedrog door hem is ontdekt of waarop hij het desbetreffende stuk in handen heeft gekregen. Die stukken en verklaringen betreffen verwijten jegens uitsluitend [gedaagde2] en [gedaagde1] en niet jegens Feyenoord, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
Power of Attorney (PoA)
3.6
Volgens [eiser] moet het achterhouden door [gedaagde2] van de PoA van 6 juli 2016 worden aangemerkt als (opzettelijke) verzwijging en daarmee als bedrog.
In de door [gedaagde2] ondertekende PoA staat: ‘
I, the undersigned, [gedaagde2] , give hereby exclusive mandate to mr. Louis de Vries (…) to represent me and negotiate on my behalf and in my name in view of a possible transfer to professional clubs outside the Netherlands(…)’.[eiser] heeft niet toegelicht hoe en wanneer hij de PoA in handen heeft gekregen. Dat moet in ieder geval vóór of uiterlijk op 29 maart 2018 zijn geweest, want vast staat dat [eiser] bij dagvaarding van die datum Wasserman Netherlands Management B.V. (Wasserman) heeft gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en daarbij de PoA als productie 70 heeft overgelegd. De dagvaarding tot herroeping van het vonnis is op 25 februari 2019 aan gedaagden betekend en dat is (ruim) buiten de termijn van artikel 1068 lid 2 Rv, zodat alleen daarop al de vordering afstuit. Dat, zoals de advocaat van [eiser] tijdens de zitting heeft betoogd, [gedaagde2] pas in zijn verklaring van 12 december 2018 (afgelegd bij de Tuchtcommissie) erkende dat hij die PoA had getekend en dat toen pas duidelijk werd dat [gedaagde2] in de arbitrageprocedure, door over de PoA te zwijgen, leugenachtig had verklaard, volgt het hof niet. Niet valt in te zien waarom de PoA op zichzelf niet voldoende was om dat te concluderen. Het betoog van [eiser] dat het bedrog pas kenbaar werd op 12 december 2018 terwijl hij al vanaf 29 maart 2018 de door [gedaagde2] getekende PoA in handen had, overtuigt dan ook onvoldoende om van de termijn als bedoeld in artikel 1068 lid 2 Rv af te wijken. Andere feiten of omstandigheden die maken dat het niet in acht nemen van die termijn verschoonbaar is, heeft [eiser] niet gesteld en daarvan is het hof ook niet gebleken. Voor zover zijn vordering is gebaseerd op de PoA is [eiser] daarin vanwege deze termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.
I, the undersigned, [gedaagde2] , give hereby exclusive mandate to mr. Louis de Vries (…) to represent me and negotiate on my behalf and in my name in view of a possible transfer to professional clubs outside the Netherlands(…)’.[eiser] heeft niet toegelicht hoe en wanneer hij de PoA in handen heeft gekregen. Dat moet in ieder geval vóór of uiterlijk op 29 maart 2018 zijn geweest, want vast staat dat [eiser] bij dagvaarding van die datum Wasserman Netherlands Management B.V. (Wasserman) heeft gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en daarbij de PoA als productie 70 heeft overgelegd. De dagvaarding tot herroeping van het vonnis is op 25 februari 2019 aan gedaagden betekend en dat is (ruim) buiten de termijn van artikel 1068 lid 2 Rv, zodat alleen daarop al de vordering afstuit. Dat, zoals de advocaat van [eiser] tijdens de zitting heeft betoogd, [gedaagde2] pas in zijn verklaring van 12 december 2018 (afgelegd bij de Tuchtcommissie) erkende dat hij die PoA had getekend en dat toen pas duidelijk werd dat [gedaagde2] in de arbitrageprocedure, door over de PoA te zwijgen, leugenachtig had verklaard, volgt het hof niet. Niet valt in te zien waarom de PoA op zichzelf niet voldoende was om dat te concluderen. Het betoog van [eiser] dat het bedrog pas kenbaar werd op 12 december 2018 terwijl hij al vanaf 29 maart 2018 de door [gedaagde2] getekende PoA in handen had, overtuigt dan ook onvoldoende om van de termijn als bedoeld in artikel 1068 lid 2 Rv af te wijken. Andere feiten of omstandigheden die maken dat het niet in acht nemen van die termijn verschoonbaar is, heeft [eiser] niet gesteld en daarvan is het hof ook niet gebleken. Voor zover zijn vordering is gebaseerd op de PoA is [eiser] daarin vanwege deze termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.
Verklaring [gedaagde1]
3.7
[eiser] stelt dat [gedaagde1] in de verklaring die hij heeft afgelegd tijdens de zitting bij de rechtbank Den Haag op 12 november 2018 (in de in 3.6 genoemde procedure tussen [eiser] en Wasserman) heeft toegegeven voor [gedaagde2] werkzaamheden te hebben verricht.
Daarmee is volgens [eiser] gebleken dat de door [gedaagde1] in de arbitrageprocedure afgelegde verklaringen leugenachtig zijn. Ook de hierop gebaseerde vordering is ingesteld buiten de daarvoor geldende termijn van drie maanden. De verklaring van [gedaagde1] is afgelegd tijdens de zitting op 12 november 2018, waarbij zowel [eiser] als zijn advocaat aanwezig was. Toen hebben zij kennis genomen van [gedaagde1] verklaring. Het standpunt van [eiser] dat hij pas door de ontvangst van het proces-verbaal van die zitting - partijen zijn het er niet over eens wanneer dat was; [eiser] neemt daarover wisselende standpunten in - met het gestelde bedrog bekend werd, gaat dan ook niet op. Ook op dit punt is [eiser] in zijn vordering vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Overigens is nog maar de vraag of die verklaring van [gedaagde1] tot de conclusie kan leiden dat hij in de arbitrageprocedure bedrog heeft gepleegd, nu hij in die procedure al aangegeven heeft dat hij zowel in het kader van de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde2] met Feyenoord als ter zake het aangaan van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde2] met AS Monaco activiteiten en werkzaamheden heeft verricht.
Verklaring [D]
3.8
[eiser] stelt dat uit deze verklaring blijkt dat [D] en [gedaagde1] elkaar kenden en dat [gedaagde1] verklaring dat hij [D] niet kende dus leugenachtig is. Wat daarvan zij - [gedaagde1] heeft verklaard dat hij veel verschillende mensen telefonisch spreekt en niet alle namen van de desbetreffende personen onthoudt, zodat het best kan zijn dat hij [D] wel eens telefonisch heeft gesproken, wat nog niet wil zeggen dat hij hem kent - niet gebleken is dat het vonnis op deze verklaring berust, zodat dit geen grond voor herroeping oplevert.
Verklaring [gedaagde2] bij Tuchtcommissie
3.9
Hetzelfde geldt voor de verklaring die [gedaagde2] heeft afgelegd bij de Tuchtcommissie over overeenkomst 2. [eiser] stelt dat [gedaagde2] bij die gelegenheid over het bespreken en ondertekenen van overeenkomst 2 anders heeft verklaard dan in de arbitrageprocedure. [eiser] miskent daarbij dat voor de commissie niet relevant is geweest of overeenkomst 2 met [gedaagde2] is besproken, of hij daarmee heeft ingestemd en/of of die door hem is ondertekend. Sterker nog, de commissie heeft overwogen dat zelfs wanneer [gedaagde2] zou hebben ingestemd met overeenkomst 2 het hem vrij stond spelerscontracten af te sluiten zonder daarbij [eiser] in te schakelen. Voor zover de verklaring van [gedaagde2] bij de Tuchtcommissie al zou leiden tot de conclusie dat zijn verklaring in de arbitrageprocedure leugenachtig was, kan dat dus geen reden zijn voor herroeping, omdat het vonnis niet daarop berust. Het oordeel van de commissie dat [eiser] aan overeenkomst 2 geen rechten kan ontlenen is gebaseerd op het gegeven dat die overeenkomst volgens de commissie op een viertal punten in strijd is met de geldende (door de KNVB opgestelde) regels. Dat de Tuchtcommissie tot het oordeel komt dat overeenkomst 2 slechts op een tweetal punten in strijd is met die regels is op zichzelf nog geen grond voor herroeping. Dat het in de visie van [eiser] onjuiste oordeel van de commissie over de strijdigheid van overeenkomst 2 met de daarvoor geldende regels is gebaseerd op een onjuiste voorstelling van zaken, veroorzaakt door bedrog van [gedaagde2] en [gedaagde1] , zoals [eiser] stelt, heeft hij onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
3.1
[eiser] heeft geen andere concrete feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
4 De slotsom
4.1
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom de proceskosten van [gedaagde2] , [gedaagde1] en Feyenoord moeten dragen. Het hof zal [eiser] in die kosten veroordelen en daarbij uitgaan van de daarvoor geldende tarieven. Voor afwijking daarvan zoals door gedaagden bepleit en gevorderd ziet het hof geen aanleiding.
4.2
De proceskosten aan de kant van [gedaagde2] en [gedaagde1] bedragen:
- griffierecht € 1.634
- salaris advocaat € 1.086 (2 punten x tarief II eerste aanleg)
De proceskosten aan de kant van Feyenoord bedragen:
- griffierecht € 5.382
- salaris advocaat € 1.086 (2 punten x tarief II eerste aanleg)
4.3
Als niet weersproken zal het hof ook de door Feyenoord gevorderde nakosten en wettelijke rente daarover toewijzen zoals hierna vermeld.
5.De beslissing
Het hof,
wijst de vordering tot herroeping tegen Feyenoord af,
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping voor zover die is gebaseerd op de Power of Attorney en op de verklaring van [gedaagde1] van 12 november 2018,
wijst de vordering tot herroeping voor het overige af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde2] en [gedaagde1] begroot op € 1.634 voor verschotten en op € 1.086 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van Feyenoord begroot op € 5.382 voor verschotten en op € 1.086 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
veroordeelt [eiser] in de nakosten van Feyenoord, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening,
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling jegens Feyenoord betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, S.M. Evers en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.