ECLI:NL:GHARL:2020:6863

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
200.252.520/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over afrekening energiekosten tussen verhuurder en huurder met betrekking tot meterstanden en proceskosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen Diamond Invest B.V. (appellante) en een huurder (geïntimeerde) over de afrekening van energiekosten. De verhuurder, Diamond, heeft een afrekening gepresenteerd voor elektriciteitsverbruik die aanzienlijk hoger was dan wat de huurder had verwacht. De huurder heeft bezwaar gemaakt tegen deze afrekening en betwist dat de meterstanden correct waren. Het hof heeft vastgesteld dat Diamond in ernstige mate haar verplichtingen heeft geschonden door essentiële informatie over de meterstanden achter te houden, wat heeft geleid tot een onjuiste afrekening. De vordering van Diamond tot vergoeding van elektriciteitskosten is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd en Diamond veroordeeld tot betaling van een bedrag voor gasverbruik, terwijl de kosten van de procedure voor Diamond zijn komen te liggen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in huurrelaties, vooral bij het afrekenen van nutsvoorzieningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.520/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6097958)
arrest van 1 september 2020
in de zaak van
Diamond Invest B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Diamond,
advocaat: mr. J. Knotter, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Doornbos, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 maart 2019 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 17 juni 2019; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis d.d. 30 juli 2019;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep d.d. 8 oktober 2019;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens akte van wijziging van eis in principaal hoger beroep d.d. 17 december 2019, met één productie;
- de akte uitlating productie d.d. 21 januari 2020 van de zijde van [geïntimeerde] ;
- de antwoordakte d.d. 3 maart 2020 van de zijde van Diamond.
1.4
Vervolgens heeft Diamond de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
2.1
Met ingang van 1 oktober 2006 is door de rechtsvoorgangster van Diamond aan de vennootschap onder firma Hans Teunissen v.o.f., waarvan [geïntimeerde] vennoot was, verhuurd de bedrijfsruimte op de begane grond in het pand te [A] aan de [a-straat 1a] . Met ingang van 1 april 2010 heeft Diamond aanvullend aan deze v.o.f. verhuurd de bedrijfsruimte gelegen op de eerste verdieping direct boven de in 2006 verhuurde ruimte. De aanvullende huurovereenkomst is op schrift gesteld. In deze overeenkomst zijn van toepassing verklaard de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’.
2.2
Nadat de v.o.f. medio 2013 is ontbonden, heeft [geïntimeerde] in de vorm van een eenmanszaak de onderneming als ook de huurovereenkomst met Diamond voortgezet. In het aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende naastgelegen pand aan de [a-straat 1] en in de door hem van Diamond gehuurde gedeelten van het pand aan de [a-straat 1a] exploiteert [geïntimeerde] een bedrijf in handel en reparatie van auto’s.
2.3
Met een factuur van 18 mei 2017 heeft Diamond een afrekening energie gezonden over de periode van 30 december 2015 tot 28 april 2017. Deze afrekening luidt:
Gas 3362,38
Elektra
41801,23
45163,61
Af: voorschotten, 16 maanden à € 50,00
-800,00
44363,61
Omzetbelasting 21%
9316,36
53679,97
2.4
In een bijlage bij de factuur van 18 mei 2017 zijn de bedragen gespecificeerd. Met betrekking tot de elektra is voor het telwerk I is een beginstand vermeld van ‘6063’ en een eindstand van ‘63131’ en voor het telwerk II een beginstand van ‘16232’ en een eindstand van ‘165066’.
2.5
In een e-mailbericht van 27 mei 2017 heeft [geïntimeerde] tegen de factuur geprotesteerd en gesteld dat een fout is gemaakt. Dat bericht vervolgt met:
Als we eens logisch na denken, we praten over € 53.000 en dat voor energiekosten van 16 maanden! Kom ik uit ongeveer € 3300 per maand…
Dat is toch onlogisch…
Je kan na checken, ik kreeg namelijk laatste afrekening op februari 2016 van afgelopen 10 jaar (123 maanden), ongeveer € 4300,- was het bedrag wat ik nog bij moest betalen. Daar kom ik uit ongeveer € 90 per maand uit en dat lijkt me wel logisch. (…)
Ik wil graag weten met welke meter standen je begonnen bent voor deze afrekening? Ik had namelijk standen ook genoteerd. (…)
Diezelfde dag heeft [B] namens Diamond geantwoord dat de meterstanden vermeld staan op de bijlage bij de factuur en dat ‘samen zoeken naar fout niet gaat’ omdat [geïntimeerde] en niet Diamond het pand gebruikt.
2.6
Op 30 mei 2017 heeft Diamond voor haar vordering op [geïntimeerde] conservatoir beslag doen leggen op het aan [geïntimeerde] toebehorende pand aan de [a-straat 1] . Na betekening van dit beslag heeft [geïntimeerde] aan de deurwaarder laten weten dat de juiste eindstanden van het telwerk I ‘6405’ moet zijn en van telwerk II ‘16601’.
2.7
In een verklaring van 18 oktober 2017 heeft [C] van Allure Energie B.V. te Beilen vermeld dat hij op 28 april 2017 het pand te [A] aan de [a-straat 1a] heeft bezocht en daar meterstanden te hebben vastgesteld van telwerk I: ‘63131’ en van telwerk II: ‘165066’.
2.8
In brief van 23 november 2017 aan de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] heeft mw. [D] van Makelaardij de Munt te [A] geschreven dat de aantekeningen met betrekking tot de meterstanden voor het gas, water en licht door haar kantoor in september 2006 zijn genoteerd, waarna de brief vervolgt:
Met betrekking tot de standen voor elektriciteit: ons kantoor en haar medewerkers noteren bij het opnemen van dergelijke meters de laatste cijfers niet aangezien dit cijfers achter de komma betreft. Deze handelswijze hanteren wij nog steeds.
Op het voorblad van de huurovereenkomst van 2006 is met pen onder meer bijgeschreven:
licht I 4692
licht II 13942

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Diamond heeft - samengevat - gevorderd de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 53.679,97, vermeerderd met 2% rente per maand, althans de wettelijke handelsrente, vanaf 18 juni 2017, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, een vergoeding voor beslagkosten daaronder begrepen.
3.2
De kantonrechter heeft in een vonnis van 9 augustus 2017 een comparitie van partijen gelast. Bij mondeling vonnis, vastgelegd in het proces-verbaal van comparitie van
31 oktober 2017, is [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de meterstanden op 1 oktober 2006 anders waren dan voor telwerk 1: 4692 en voor telwerk 2: 13942. In het tussenvonnis van
30 mei 2018 is [geïntimeerde] geslaagd geacht in het aan hem opgedragen bewijs en is Diamond opgedragen een nieuwe eindnota op te stellen. Diamond heeft daarop een nieuwe eindnota opgesteld en daarbij haar vordering verminderd. In het eindvonnis van 3 oktober 2018 is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 4.344,52, vermeerderd met 2% rente per maand vanaf 18 juni 2017 als ook tot betaling van de proceskosten, beslagkosten daaronder begrepen, een en ander begroot op € 1.667,15.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1
Diamond vordert - uitgaande van haar petitum van haar memorie van grieven - in het principaal hoger beroep - samengevat - de vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter te Lelystad van 30 mei 2018 en 3 oktober 2018 en opnieuw rechtdoende de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 53.679,97, te vermeerderen met 2% rente per maand, althans de wettelijke handelsrente vanaf 18 juni 2017, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, de beslagkosten en de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
[geïntimeerde] vordert in incidenteel hoger beroep - zo begrijpt het hof en samengevat - de vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter te Lelystad van 9 augustus 2017, 31 oktober 2017, 30 mei 2018 en 3 oktober 2018 en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vordering van Diamond, met veroordeling van Diamond in de kosten van beide instanties.
4.3
Het hof overweegt dat tegen het tussenvonnis van 9 augustus 2017 waarbij enkel een comparitie is bepaald, op grond van artikel 131 Rv geen hogere beroep openstaat, zodat het hof [geïntimeerde] in zoverre in zijn incidenteel hoger beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Diamond heeft zes grieven, genummerd I tot en met VI, opgeworpen tegen de vonnissen van 30 mei 2018 en 3 oktober 2018. Met
grief Ibeklaagt Diamond zich over de waardering door de kantonrechter van het door [geïntimeerde] geleverde bewijs en met
grief IIover de daaruit door de kantonrechter getrokken conclusie.
Grief IIIricht zich tegen de benadering van de meterstanden door de kantonrechter. Met
grief IVwordt opgekomen tegen het uitblijven van een gelegenheid voor Diamond om haar stellingen te bewijzen.
Grief Vkant zich tegen de door de kantonrechter gekozen uitgangspunten voor de berekening van wat [geïntimeerde] is verschuldigd en
grief VItegen de berekening zelf.
5.2
[geïntimeerde] heeft vier grieven, genummerd 1 tot en met 4, voorgesteld tegen de vonnissen van 9 augustus 2017, 31 oktober 2017, 30 mei 2018 en 3 oktober 2018. Met
grief 1beklaagt [geïntimeerde] zich over de aan hem gegeven bewijsopdracht en met
grief 2over het buiten beschouwing laten van zijn nadere verweren zoals opgenomen in zijn akte van
29 november 2017 en dat [geïntimeerde] € 4.344,52 aan Diamond is verschuldigd.
Grief 3keert zich tegen toewijzing van 2% rente per maand. Tot slot richt
grief 4zich tegen de proceskostenveroordeling.
5.3
Diamond heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd, in die zin dat zij in haar memorie van grieven haar na het vonnis van 30 mei 2018 verminderde vordering heeft ‘terug’ gewijzigd naar haar oorspronkelijke vordering. Bij haar memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft Diamond opnieuw haar eis gewijzigd, in die zin dat zij aan haar vordering subsidiair ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag legt. Of deze wijzigingen toelaatbaar zijn, behoeft op grond van wat hierna wordt overwogen, echter geen bespreking.
5.4
Gelet op het debat van partijen in hoger beroep en het ontbreken van een herkenbare, met toelichting voorziene grief daartegen, ligt het debat en de toewijzing van de door Diamond gevorderde vergoeding voor verbruikt gas van € 3.662,18 exclusief btw niet meer voor. Dat [geïntimeerde] zich met grief 2 keert tegen de toewijzing van € 4.344,52 maakt dat niet anders. Evenmin is in geschil dat in de afrekening van gas en elektra moet worden betrokken de door [geïntimeerde] betaalde voorschotten van € 800,-.
5.5
Kern van het geschil in hoger beroep is het antwoord op de vraag op welke wijze en op basis van welke meterstanden de door [geïntimeerde] via Diamond voor het gehuurde afgenomen elektra moet worden afgerekend.
5.6
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat een vergoeding voor het gebruik van de nutsvoorzieningen gerelateerd moet zijn aan een daadwerkelijk verbruik. Evenmin is in geschil dat deze vergoeding gebaseerd is op de prijzen die door de nutsbedrijven aan Diamond in rekening zijn gebracht. Stelplicht en bewijslast ten aanzien van het verbruik en de daarmee gemoeide prijzen rusten op Diamond aangezien zij zich op het rechtsgevolg daarvan beroept, te weten betaling van wat zou zijn verbruikt.
5.7
Om het daadwerkelijk verbruik te kunnen vaststellen, dienen de meterstanden van de elektra bij het begin en het einde van het gebruik door [geïntimeerde] bekend te zijn. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de in de eindafrekening van 18 mei 2017 gehanteerde eindstanden voor het telwerk I: ‘63131’ en voor het telwerk II: ‘165066’ tot uitgangspunt moeten worden genomen.
5.8
[geïntimeerde] voert aan dat de gebruikte beginstanden, naar het hof begrijpt zowel die per 1 oktober 2006 als die per 30 december 2015, onjuist zijn omdat steeds de laatste cijfers zijn weggelaten. In december 2015 heeft hij het laatste cijfer niet genoteerd, omdat hij dacht dat het om een decimaal ging, zoals ook de makelaar destijds in 2006 de laatste cijfers niet heeft genoteerd. Volgens hem moet daarom van de volgende beginstanden worden uitgegaan:
telwerk I: 46.920 i.p.v. 4692 (1 okt. 2006) en 60.630 i.p.v. 6063 (30 dec. 2015) en
telwerk II: 139.420 i.p.v. 13942 (1 okt. 2006) en 162.320 i.p.v. 16232 (30 dec. 2015).
5.9
Met een en ander heeft [geïntimeerde] de eindafrekening over de periode 30 december 2015 tot 28 april 2017 en de daarbij tot uitgangspunt genomen meterstanden deugdelijk en gemotiveerd weersproken. Onder die omstandigheid was het aan Diamond om nader bewijs te leveren van de juistheid van haar afrekening en daarmee van de door haar gehanteerde meterstanden, en niet aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is daarom ten onrechte met bewijs ter zake belast.
Grief 1 van [geïntimeerde]is om die reden terecht voorgesteld.
5.1
Wat betreft de meterstanden geldt dat Diamond heeft aangevoerd dat die voor haar leidend zijn en dat de afrekening gebaseerd is op wat [geïntimeerde] zelf aan haar heeft doorgegeven. Voor nader onderzoek naar de juistheid daarvan is volgens haar geen reden omdat zij niet weet welke activiteiten [geïntimeerde] in het gehuurde verricht. Juist om die reden concentreert Diamond zich op objectieve informatie, te weten de meterstanden. Het is daarbij - naar Diamond stelt - aan [geïntimeerde] om nader onderzoek via de netbeheerder te doen. Ook in hoger beroep heeft Diamond de stelling betrokken dat voor de eindafrekening van
18 mei 2017 uitgegaan moet worden van de meterstanden die [geïntimeerde] zelf aan haar heeft doorgegeven en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat die meterstanden onjuist zijn.
5.11
Diamond heeft echter bij haar memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens akte wijziging van eis in principaal hoger beroep voor het adres [a-straat 1a] te [A] meerdere eindafrekeningen van energiemaatschappijen overgelegd die de periode beslaan van 2008 tot en met februari 2018. Uit die afrekeningen blijkt dat in ieder geval op een eerdere datum dan 28 april 2017 de meterstanden door een energiemaatschappij zelf is opgenomen, te weten op 11 maart 2009. Toen is voor telwerk I “48.593” en voor telwerk II “142.051” genoteerd. Deze afrekeningen tonen vervolgens een redelijk gelijkmatig oplopen van de meterstanden in de loop van de jaren. Energiemaatschappij Allure Energie heeft daarbij met Diamond voor genoemd adres afgerekend over de periode van 1 juni 2015 tot 1 januari 2017 en later over de periode van 1 januari 2017 tot 5 februari 2018, waarbij Allure Energie, zo begrijpt het hof, per 1 juni 2015 is uitgegaan van een berekende stand en per 1 januari 2017 van een klantstand en de stand per 5 februari 2018 is opgenomen door één van haar medewerkers.
5.12
Op een rij gezet zijn de meterstanden in de periode vanaf 2014 als volgt:
datum Telwerk I Telwerk II
14 maart 2014 53.494 155.054
31 augustus 2014 54.055 156.369
1 juni 2015 58.709 160.549
1 januari 2016 60.225 162.621
1 januari 2017 62.957 165.020
28 april 2017 63.131 165.066
5 februari 2018 66.160 167.668
5.13
Uit deze overgelegde stukken blijkt dat de meterstanden per 30 december 2015 aanmerkelijk hoger waren dan de door Diamond bij haar afrekening gehanteerde standen van ‘6.063’ voor telwerk I en ‘16.232’ voor telwerk II. Verder blijkt daaruit dat Diamond zelf op basis van een veel lager verbruik met Allure Energie heeft afgerekend dan dat zij nu met [geïntimeerde] tracht te doen. Het moet Diamond daarom vanaf het begin duidelijk zijn geweest dat de door [geïntimeerde] per 30 december 2015 aan haar doorgegeven ‘meterstanden’ onjuist waren, en dat daarom een afrekening van elektra met € 41.801,23 exclusief btw niet juist kon zijn en ook niet juist was, gezien de afrekeningen door Allure Energie.
5.14
Door deze informatie - ondanks uitdrukkelijk debat daarover voorafgaand en tijdens de procedure bij de kantonrechter en nadien aanvankelijk bij het hof - achter te houden, zich te verschuilen achter wat [geïntimeerde] zelf had opgegeven en te volharden dat de door haar gebruikte meterstanden ‘objectief’ waren, heeft Diamond in ernstige mate haar verplichting geschonden de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv). Diamond heeft door haar oneerlijke proceshouding in deze procedure belet dat feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden (vgl. ECLI:NL:HR:1996:ZC2162).
5.15
Wat betreft de gevolgen van deze (categorische) schending van artikel 21 Rv geldt dat het ervoor moet worden gehouden dat bij het gebruik van de juiste meterstanden voor de afrekening van het elektra, het niet waarschijnlijk is dat dan een procedure had moeten worden gevoerd, gezien de uit het e-mailbericht van 27 mei 2017 sprekende bereidheid van [geïntimeerde] om na te betalen op basis van geverifieerde standen.
5.16
Daarnaast is het debat ook inhoudelijk ernstig beperkt omdat door het achterhouden van de door Diamond zelf wel ontvangen afrekeningen, de juistheid van de door haar ten opzichte van [geïntimeerde] toegepaste tarieven en bijkomende lasten en vastrechten niet kon worden getoetst. Ingevolge het bepaalde in artikel 16.4 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen was Diamond verplicht jaarlijks ‘een rubrieksgewijs overzicht van de kosten van de leveringen en diensten’ te verstrekken. Diamond had daarmee niet de vrijheid eigen tarieven, lasten en/of vastrechten vast te stellen en per rubriek over de gehele periode van 30 december 2015 tot 28 april 2017 hetzelfde bedrag te hanteren terwijl dat feitelijk per kalenderjaar varieerde.
5.17
Het hof zal aan de grove en relevante schending van de verplichting op grond van artikel 21 Rv om voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren de gevolgtrekking verbinden die het hof geraden acht. De handelwijze van Diamond heeft ertoe geleid dat ook nadat twee procedures zijn doorlopen (in eerste aanleg en in hoger beroep) de juistheid van de afrekening van verbruikte elektra niet zonder nadere proceshandelingen kan worden vastgesteld. Tot het verrichten van een nadere proceshandeling in deze procedure zal het hof Diamond gezien haar oneerlijke proceshouding echter niet toelaten. Dat heeft tot gevolg dat de vordering van Diamond, voor zover het betreft de kosten van elektraverbruik, als onvoldoende onderbouwd niet kan worden vastgesteld. In zoverre zal de vordering van Diamond aangaande het elektraverbruik dan ook alsnog worden afgewezen. Dit betekent dat de
grieven van Diamondfalen en dat
grief 2 van [geïntimeerde]in zoverre slaagt. De overige verweren van [geïntimeerde] , voor zover al niet besproken, behoeven daarmee geen afzonderlijke behandeling.
5.18
Het voorgaande leidt ertoe dat van de vordering van Diamond alleen toewijsbaar is voor zover dat het gasverbruik betreft (zie ovw. 5.4.). Het gaat daarbij om € 3.362,38 exclusief btw minus betaalde voorschotten van € 800,-; samen € 2.562,38 exclusief btw ofwel € 3.100,48 inclusief btw.
5.19
Ook
grief 3 van [geïntimeerde], die zich richt tegen de toewijzing van 2% rente per maand, slaagt. Die rente wordt ingevolge artikel 18.2 van de algemene bepalingen verbeurt ‘indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag wordt voldaan’. Daarin ligt besloten dat wat is verschuldigd aan vergoeding van kosten van leveringen en diensten als bedoeld in artikel 16 van de algemene bepalingen op de daarin in de leden 3 en 4 aangegeven wijze is vastgesteld. Daarvan is, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake. De contractuele rente van 2% per maand is daarom niet toewijsbaar, ook niet over de door [geïntimeerde] verschuldigde vergoeding voor gasverbruik. Dat die vergoeding zelf in hoger beroep niet voorligt, doet daaraan niet af. Subsidiair heeft Diamond de wettelijke handelsrente gevorderd. Die rente zal als niet afzonderlijk weersproken worden toegewezen vanaf de gestelde ingangsdatum van 18 juni 2017.
5.2
Het voorgaande leidt ertoe dat ook
grief 4 van [geïntimeerde], die opkomt tegen zijn veroordeling in de kosten van de procedure bij de kantonrechter, slaagt. Gelet op het niet toewijsbaar zijn van het overgrote deel van de ingestelde vordering moet alsnog Diamond als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Diamond zal om die reden met de kosten van de procedure bij de kantonrechter worden belast. Die consequentie volgt overigens ook uit het (categorisch) schenden van artikel 21 Rv.

6.De slotsom

6.1
De grieven van Diamond falen maar de grieven van [geïntimeerde] slagen, zodat de bestreden vonnissen van 31 oktober 2017, 30 mei 2018 en 3 oktober 2018 moeten worden vernietigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Diamond, naast de kosten van de procedure in eerste aanleg, ook in de kosten van hoger beroep veroordelen, zowel in principaal beroep als incidenteel beroep.
6.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 1.200,- voor salaris advocaat (2 punten × tarief € 600,-).
6.4
De kosten voor de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 324,- voor griffierecht en € 4.897,50 salaris advocaat (2,5 punt x tarief IV à € 1.959,-).
6.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen comparitievonnis van de kantonrechter te Lelystad van 9 augustus 2017;
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter te Lelystad van 31 oktober 2017, 30 mei 2018 en 3 oktober 2018 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Diamond van € 3.100,48, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 18 juni 2017 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Diamond in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.200,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 324,- voor verschotten en op € 4.897,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Diamond in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Diamond niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, J.H. Kuiper en I.F. Clement en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.