ECLI:NL:GHARL:2020:7154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
19/01067
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en winstcorrectie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had in haar uitspraak van 12 juli 2019 de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 van belanghebbende, een financiële holding, verminderd met een winstcorrectie van € 7.000. De Inspecteur was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting bij de rechtbank is een proces-verbaal opgemaakt waarin partijen een winstcorrectie van € 7.000 zijn overeengekomen. De Inspecteur stelde dat hij met dit bedrag niet anders kon dan het financiële belang bedoeld hebben, maar de rechtbank oordeelde dat belanghebbende redelijkerwijs mocht begrijpen dat de Inspecteur een voorstel tot beperking van de winstcorrectie had gedaan. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht de aanslag had verminderd en dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond was. De kosten van de procedure werden vastgesteld op € 1.312,50, die de Inspecteur aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 september 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01067
uitspraakdatum:
8 september 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2019, nummer AWB 18/1838, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag en de belastingrente verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en hem gelast het griffierecht te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is een financiële holding, opgericht in 2002. Bestuurder van belanghebbende is [A] B.V., welke vennootschap op haar beurt wordt bestuurd door [B] .
2.2.
Belanghebbende is beherend vennoot in de commanditaire vennootschap [X] C.V. te [Z] en is gerechtigd tot 90% van het resultaat van [X] C.V. Aan [X] C.V. heeft zij een lening verstrekt van € 3.233.500. Tevens heeft zij op [X] C.V. een vordering in rekening-courant. Eind 2013 bedroeg de stand van deze vordering € 2.860.746.
2.3.
[X] C.V. heeft de van belanghebbende geleende gelden geheel doorgeleend aan [C] B.V.
2.4.
Bij het vaststellen van de aanslag in de Vpb voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende geen rente-inkomsten inzake bovengenoemde vorderingen in haar aangifte heeft opgenomen en ook geen vordering op haar balans heeft vermeld van de schuldig gebleven rente. Evenmin is een voorziening voor dat bedrag opgenomen.
2.5.
De Inspecteur heeft de aangifte als volgt gecorrigeerd:
2.6.
In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is onder meer vermeld, waarbij [D] en [E] optreden namens de Inspecteur en [F] namens belanghebbende:
“Voorzitter: (…). U zal toch met iets meer moeten komen. Er is geen rente in rekening gebracht en u had ook aan de andere kant moeten kijken. Kunnen we terug naar de aangifte en de correctie schrappen?
[E] : dan zou de correctie met 90% moeten vervallen.
[D] : daar kunnen we nu niet in meegaan. Als de last nog niet was genomen, dan had het
10% moeten zijn van de correctie.
Voorzitter: de correctie is gebaseerd op de nominale vordering en niet op wat er over is aan
leningsbedrag.
[D] : dat zou dan uitkomen op rond de € 7.000. Dat zou dan overblijven als correctie.
[F] : daar kan ik mee instemmen.
Voorzitter: de correctie wordt teruggebracht tot € 7.000. Een bedrag van € 281.357 gaat af van de grondslag.”
2.7.
In haar uitspraak heeft de Rechtbank de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 8.876, te weten het aangegeven belastbare bedrag van € 1.876 verhoogd met € 7.000 winstcorrectie.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank in haar uitspraak terecht de correctie van het belastbare bedrag heeft teruggebracht tot € 7.000.
3.2.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Naast de uitspraak van de Rechtbank is het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting de enige kenbron van hetgeen ter zitting van de Rechtbank is voorgevallen (vergelijk onder meer HR 22 april 2011, nr. 10/03541, ECLI:NL:HR:2011:BQ2098). De vastlegging in en de vaststelling van het proces-verbaal zijn voorbehouden aan de Rechtbank (zie onder meer HR 26 oktober 2012, nr. 11/05003, ECLI:NL:HR:2012:BY1238).
4.2.
De Inspecteur is van mening dat de Rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat partijen een winstcorrectie van € 7.000 zijn overeengekomen. Volgens de Inspecteur kan hij met het ter zitting van de Rechtbank genoemde bedrag niet anders dan het financiële belang bedoeld hebben, omdat er geen verband is te leggen tussen het rentebedrag van € 288.357 en een winstcorrectie van € 7.000.
4.3.
Belanghebbende stelt dat hij het voorstel van de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank heeft begrepen als een beperking van de winstcorrectie tot € 7.000.
4.4.
De Rechtbank heeft blijkens haar proces-verbaal partijen ter zitting voorgehouden, dat in het voorstel van de Inspecteur de correctie wordt teruggebracht tot € 7.000, zodat de heffingsgrondslag met een bedrag van € 281.357 wordt verminderd. De Inspecteur heeft op deze samenvatting van de Rechtbank niet gereageerd. Ook belanghebbende heeft het voorstel zo begrepen, dat de winstcorrectie wordt verminderd tot € 7.000. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende uit de uitlatingen van de Inspecteur redelijkerwijs mogen begrijpen, dat de Inspecteur een voorstel tot beperking van de winstcorrectie tot het door hem genoemde bedrag heeft gedaan. Dit voorstel heeft belanghebbende geaccepteerd en de Rechtbank heeft dit geaccepteerde voorstel in haar uitspraak verwerkt. Dat de Inspecteur mogelijk iets anders bedoeld heeft, is ter zitting van de Rechtbank niet tot uitdrukking gekomen.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben de belastingrente. De Inspecteur heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 1.024. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50 voor de kosten in hoger beroep (2,5 punten (verweerschrift, conclusie van dupliek, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50 en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
8 september 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 september 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.