In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1963, had op 28 januari 2016 aangifte gedaan van een strafbaar feit, wetende dat dit feit niet gepleegd was. De politierechter had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting op 20 augustus 2020 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf van dertig uren, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. De raadsman betoogde dat niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat de verdachte een valse aangifte had gedaan, en dat er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de aangifte onjuist was. Het hof heeft vastgesteld dat de scooter van de verdachte eind 2014 buiten zijn bereik was geraakt en dat hij niet kon menen dat hij nog over de scooter beschikte ten tijde van de aangifte. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, maar deze straf is voorwaardelijk opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.