Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna:
[appellante],
1.De stichting Leger des Heils,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Leger des Heils c.s.,
en afzonderlijk:
Leger des Heilsrespectievelijk
De Zonnebloem,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het deskundigenbericht, uitgebracht op 27 april 2020;
- de brief van mr. Bonnier van 19 mei 2020 waarin hij bezwaar maakt tegen de declaratie van de deskundige;
- de reactie op het bezwaar van de deskundige van 20 mei 2020;
- de begrotingsbeschikking van 10 juni 2020;
- de memorie na deskundigenbericht van [appellante] ;
- de memorie na deskundigenbericht van Leger des Heils c.s.
a.) kunt u op basis van het beschikbare medische dossier van [C] en de verschillende in deze procedure overgelegde schriftelijke verklaringen van personen over hun ervaringen met [C] , waar nodig en mogelijk aangevuld met eigen nader onderzoek, aangeven of [C] ten tijde van het wijzigen van zijn testament in 2012 leed aan een geestesstoornis;
b.) indien voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord:
- welke stoornis betreft het;
Het rapport is opgebouwd uit drie delen.
Op het tweede deel antwoord ik in eer en geweten dat er geen aanwijzingen zijn voor handelingsonbekwaamheid van Dhr. [C] met het oog op het opmaken van zijn laatste testament. Dhr. [C] moet dus als handelingsbekwaam worden geacht op dat moment.
De waarneming dat de aanloop naar de testamentwijziging systematisch en coherent was, gaat eraan voorbij dat juist dat kan duiden op dwangmatigheid en ziet ook voorbij aan beïnvloeding door Leger des Heils c.s., terwijl beïnvloedbaarheid kenmerkend is voor
Ten onrechte kent de deskundige waarde toe aan het onderzoek van dr. [D] .
De deskundige acht [C] wel handelingsbekwaam, maar onderkent dat er sprake was van gedragsveranderingen en een dysexecutief syndroom. De deskundige miskent dat juist bij een dergelijke diagnose eerder sprake zal zijn van handelings- en wilsonbewaamheid met betrekking tot juist handelingen als wijziging van een testament.
Leger des Heils c.s. hebben zich daartegen verzet.
Het ziet in wat [appellante] als bezwaren tegen het rapport van de deskundige naar voren heeft ingebracht geen aanleiding om de conclusies van de deskundige in twijfel te trekken.
Het verwijt dat als de deskundige vond dat de heteroanamnestische gegevens onvoldoende inzicht boden, hij een nader onderzoek had moeten instellen, wordt verworpen. Het hof acht plausibel dat, zoals deskundige verklaart, heteroanamnese het meest betrouwbaar is wanneer dat gebeurt bij het diagnostisch proces van een levende patiënt en dat een dergelijk onderzoek zoveel jaar na het overlijden van [C] geen betrouwbare gegevens meer zal opleveren.
Voor zover [appellante] haar twijfels heeft geuit over de deskundigheid van de door het hof benoemde deskundige gaat het hof daaraan voorbij. Het hof heeft geen enkele aanleiding om daaraan te twijfelen. Daarbij wordt opgemerkt dat de deskundige door beide partijen zelf is voorgesteld en dat zijn bevindingen ook steun vinden in de bevindingen van andere deskundigen die in deze zaak zijn geraadpleegd, zoals dr. [F] . Anders dan [appellante] is het hof van oordeel dat daarbij ook acht kan worden geslagen op de bevindingen van dr. [D] , die [C] kort voor de testamentswijziging heeft onderzocht juist met het oog op zijn wilsbekwaamheid. Hoewel het CTG heeft overwogen, samengevat, dat het rapport in onvoldoende mate de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeldt waarop de conclusie berust dat [C] in staat was de emotionele gevolgen van de wijziging van zijn testament te overzien, maakt dat zijn conclusies nog niet waardeloos.
Daarbij wordt opgemerkt dat het CTG voor het overige oordeelt dat het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
In het licht van dat rapport had van [appellante] verlangd mogen worden dat als zij ook na dat rapport nog vasthield aan haar aanbod om getuigen daarover te horen, zij dat aanbod nader zou hebben toegelicht en met name gemotiveerd zou hebben dat en waarom het alsnog gaan horen van getuigen van belang zou kunnen zijn voor de in deze zaak te nemen beslissing. Bij gebreke daarvan gaat het hof aan het aanbod, voor zover het nog geacht moet worden te zijn gehandhaafd, voorbij, omdat het niet langer voldoet aan de in dit stadium van de procedure daaraan te stellen eisen.