ECLI:NL:GHARL:2020:7257

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
200.263.640/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en misbruik van procesrecht in een geschil over een koopovereenkomst van een bedrijfspand

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in kort geding over een geschil tussen een verkoper en een koper van een bedrijfspand. De verkoper vorderde nakoming van een gestelde koopovereenkomst, terwijl de koper betwistte dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De verkoper stelde ook dat de bestuurders van de koper aansprakelijk waren voor schadevergoeding, omdat hen een ernstig verwijt gemaakt kon worden van de niet-nakoming van de overeenkomst. Het hof oordeelde dat het de koper vrijstond om verweer te voeren in de procedure die door de verkoper was aangespannen. Van misbruik van procesrecht was pas sprake als het verweer evident ongegrond was, wat in dit geval niet het geval was. Het hof concludeerde dat er geen voldoende ernstig verwijt aan de bestuurders van de koper kon worden gemaakt. De vrouw, die in hoger beroep de vordering had ingetrokken, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 15 september 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.263.640/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 482368)
arrest in kort geding van 15 september 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. M. Koelewijn-van den Berk, kantoorhoudend te Almere, thans mr. W.F. Wienen, kantoorhoudend te Almere,
tegen:
[geïntimeerde],
ingeschreven te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de man,
advocaat: mr. P. Bosma, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 juli 2019 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 juli 2019;
- de memorie van grieven van 24 september 2019 (met producties);
- de memorie van antwoord van 5 november 2019 (met producties);
- de reactie van 16 november 2019 op de producties bij de memorie van antwoord;
- het arrest van dit hof van 3 december 2019;
- een journaalbericht van mr. Koelewijn-van den Berk van 11 maart 2020 (met producties);
- een journaalbericht van mr. Bosma van 15 juni 2020 (met producties);
- een journaalbericht van mr. Bosma van 5 augustus 2020 (met producties);
- een journaalbericht van mr. Wienen van 10 augustus 2020 (met producties);
- een journaalbericht van mr. Bosma van 13 augustus 2020;
- een afmelding voor de zitting van de raad voor de kinderbescherming van 17 augustus 2020.
2.2
De op 26 maart 2020 geplande comparitie van partijen heeft in verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus geen doorgang kunnen vinden. De comparitie van partijen is vervolgens op 20 augustus 2020 gehouden ten overstaan van een meervoudige kamer. Partijen en hun advocaten zijn daarbij aanwezig geweest. De man werd bijgestaan door de heer [B] , beëdigd tolk in de Arabische taal (tolknummer [00000] ).
2.3
Na de comparatie is ingekomen een journaalbericht van mr. Wienen van 10 september 2020 met een begeleidende brief, waarin namens de vrouw wordt medegedeeld dat de vrouw haar grieven tegen het vonnis van 10 juli 2019 niet handhaaft en deze intrekt. De vrouw wenst aldus dat de procedure in dit hoger beroep wordt beëindigd en geen verdere doorgang zal vinden.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Nu de vrouw haar vordering in het hoger beroep heeft ingetrokken, zal de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.M. van der Meer, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020.