ECLI:NL:GHARL:2020:7351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-006283-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van straatroof met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte op 23 oktober 2015 was vrijgesproken van meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor de diefstal van een tas uit de winkelwagen van de aangeefster, gepleegd op 9 juli 2015. De rechtbank had de verdachte integraal vrijgesproken, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was voor de diefstal, onderbouwd door getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. Het hof hield rekening met de lange duur van de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk door het openbaar ministerie was gevorderd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vorderingen ten grondslag lagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006283-15
Uitspraak d.d.: 17 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 oktober 2015 met parketnummer 18-930192-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak voor feit 4 en veroordeling van verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Kloppenburg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.M.J. Nuijten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte integraal vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman betoogd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, als gevolg waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd noopt niet tot afwijking van die vaste jurisprudentie.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt daarom verworpen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 09 juli 2015 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (op/aan (parkeerplaats) [naam parkeerplaats] ) heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 09 juli 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of enig goed van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (op/aan (parkeerplaats) [naam parkeerplaats] ) de tas (met inhoud) van die [slachtoffer 1] (uit/vanaf) een winkelwagen heeft (weg)gepakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2015 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit kledingwinkel [bedrijf 1] ) heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan kledingwinkel [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte achter de kassa is gelopen en/of die [benadeelde 2] (bij de nek) heeft (vast)gepakt en/of (daarbij) dreigend heeft aangegeven dat hij een wapen/iets in zijn broekzak had en/of gezegd: 'zie je dit, ik wil dit niet doen' en/of 'maak de kassa open en blijf rustig' en/of 'draai je om en kijk de andere kant op. Blijf staan', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (aldus) een voor die [benadeelde 2] dreigende situatie heeft geschapen;
3.
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit [bedrijf 2] ) heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte op die [benadeelde 3] is afgelopen en/of achter de toonbank is gelopen en/of (daarbij) heeft gezegd: "Je geld of je leven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (vervolgens) die [benadeelde 3] bij de keel heeft (vast)gepakte en/of een mes tegen de keel gezet/gehouden en/of (daarbij) gezegd: "maak de kassa open" en/of "ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (aldus) een voor die [benadeelde 3] dreigende situatie heeft geschapen;
4.
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te [plaats] met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (in restaurant/eetgelegenheid [bedrijf 3] ) door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan restaurant [bedrijf 3] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte op die [slachtoffer 4] is afgelopen en/of haar dreigend een mes heeft getoond en/of (daarbij) gezegd "rustig doen, gewoon doen" en/of "ik wil geld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (aldus) een voor die [slachtoffer 4] dreigende situatie heeft geschapen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het in eerste aanleg ad informandum gevoegde feit heeft de verdediging bezwaar gemaakt, het feit is niet erkend door verdachte en het hof zal dit feit daarom niet meenemen in de behandeling.

Vrijspraak ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten

Het hof acht de aanwezige signalementen ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, in combinatie met de camerabeelden van de [bedrijf 4] met betrekking tot feit 3, waarop verdachte weliswaar zichzelf herkent maar geen overval te zien is, onvoldoende voor het bewijs dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Aangeefster [slachtoffer 1] is mogelijk te snel tot de conclusie gekomen dat de donkergetinte man van de parkeerplaats dezelfde moet zijn geweest als de man die zij in de supermarkt zag. De contactmomenten zijn kort geweest en er heeft geen gesprek of face-to-face contact plaatsgevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Op 9 juli 2015 werd de tas van aangeefster [slachtoffer 1] uit haar winkelwagen gestolen. De dader ging er vandoor. Hij werd door twee personen, zijnde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , achtervolgd, die erin slaagden de tas terug te krijgen. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en daarbij een signalement van de dader gegeven. [getuige 1] en [getuige 2] gaven beiden eveneens een duidelijk signalement. Voorts gaf [slachtoffer 1] aan dat ze dezelfde man even voor de diefstal bij de ingang van de supermarkt had gezien. Caissière [getuige 3] van [bedrijf 5] gaf, nadat zij op de hoogte werd gesteld van de diefstal, een signalement van een man die vijf minuten onder de luifel bij de supermarkt had gestaan, overeenkomend met de verklaring van [slachtoffer 1] omtrent het signalement en het zien van dezelfde man bij de ingang van de supermarkt. Het hof ziet geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Eveneens is op de camerabeelden van de supermarkt een man te zien, overeenkomend met de gegeven signalementen, die enige tijd bij de ingang van de supermarkt blijft staan. Verdachte heeft aangegeven dat hij zichzelf herkent op deze beelden.
Gelet op bovenstaande acht het hof de aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2015 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (op parkeerplaats [naam parkeerplaats] ) heeft weggenomen een tas (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 juli 2015 schuldig gemaakt aan een straatroof door de tas van [slachtoffer 1] uit haar winkelkar te pakken en daarmee weg te rennen. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [slachtoffer 1] . Dankzij het snelle handelen van omstanders heeft [slachtoffer 1] haar tas met inhoud teruggekregen. Feiten als het onderhavige brengen onrust in de maatschappij en veroorzaken dan wel versterken gevoelens van onveiligheid.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 augustus 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Het hof houdt bij de oplegging van de straf echter ook rekening met het feit dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Het vonnis van de rechtbank dateert van 23 oktober 2015. Tegen dit vonnis, waarin verdachte werd vrijgesproken, heeft het openbaar ministerie op 4 november 2015 hoger beroep ingesteld. Uiteindelijk wordt bijna vijf jaren later, op 17 september 2020, een eindarrest gewezen. Deze ernstige termijnoverschrijding moet matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben.
Alles afwegende veroordeelt het hof, mede gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep niet gehandhaafd. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van deze vordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 17 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.