ECLI:NL:GHARL:2020:7373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-001297-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van mishandeling en mishandeling met taakstraf en niet-ontvankelijk verklaring benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling en mishandeling, waarbij de politierechter een taakstraf van 160 uren had opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld. De zaak betreft twee incidenten van mishandeling op 5 oktober en 5 november 2017, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat het niet eenvoudig was vast te stellen wat het aandeel van de benadeelde partij was in de gebeurtenissen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar sprak hem vrij van het tenlastegelegde zware lichamelijke letsel, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat dit letsel het gevolg was van de mishandeling door de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en werd hij hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001297-18
Uitspraak d.d.: 2 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 februari 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-222221-17 en 18-222166-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.011,40 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.M. Weijers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor mishandeling van [benadeelde partij] op 5 oktober 2017, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad en voor het medeplegen van mishandeling van [benadeelde partij] op 5 november 2017. De politierechter heeft verdachte daarvoor een taakstraf voor de duur van 160 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een hoogte van € 1.011,40 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij] heeft mishandeld door [benadeelde partij] voornoemd meermalen, althans éénmaal, met de vuist, althans met de hand(en) en/of met een boormachine, op het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 oktober 2017 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten, een gebroken oogkas, ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit evenwel het volgende. Tenlastegelegd is dat verdachte [benadeelde partij] heeft mishandeld, terwijl deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel, namelijk een gebroken oogkas, ten gevolge heeft gehad. Aldus dient met een voldoende mate van waarschijnlijkheid vast te staan dat zwaar lichamelijk letsel is ontstaan ten gevolge van de mishandeling zoals gepleegd door verdachte op 5 oktober 2017.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Aangever verklaart dat hij na een harde vuistslag van verdachte op 5 oktober 2017 een doffe harde pijn voelde aan de linkerzijde van zijn gezicht ter hoogte van zijn oogkas. Hij verklaart dat er, nadat hij moest niezen, een grote onderhuidse vochtbobbel ontstond ter hoogte van zijn oogkas. Vervolgens is hij via de huisartsenpost naar het ziekenhuis gegaan, alwaar er röntgenfoto’s van deze vochtbobbel zijn gemaakt. In het dossier bevindt zich op pagina’s 9 tot en met 11 een drietal röntgenfoto’s. Alleen de röntgenfoto op pagina 10 is gedateerd, te weten 5 oktober 2017. Op de twee andere röntgenfoto’s staat geen datum vermeld. Op de röntgenfoto, gedateerd 5 oktober 2017, staat met de hand geschreven ‘breuk oogkas’ vermeld. Het hof overweegt dat uit het dossier niet blijkt door wie deze handgeschreven toevoeging op de röntgenfoto is gedaan. Ook overigens ontbreekt in het dossier nadere informatie over de medische toestand van aangever op 5 oktober 2017.
Als bijlage bij de vordering tot schadevergoeding is een brief d.d. 20 oktober 2017 gevoegd van de chirurgen Van Bakelen en Van Minnen van de afdeling kaakchirurgie van het UMCG gericht aan de huisarts waarin – samengevat – wordt uiteengezet dat aangever op 19 oktober 2017 aan zijn linker oogkas is geopereerd. Het hof stelt vast dat uit deze brief noch uit andere stukken in het dossier valt af te leiden op welk moment dit letsel – waarvoor medisch operatief ingrijpen op 19 oktober 2017 noodzakelijk was – bij aangever is ontstaan.
Naar het oordeel van het hof is op basis van bovenstaande (summiere) medische gegevens en de overige stukken in het dossier niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid vast te stellen dat de gebroken oogkas – waaraan aangever op 19 oktober 2017 is geopereerd – is ontstaan ten gevolge van de vuistslag van verdachte op 5 oktober 2017. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat uit verschillende verklaringen in het dossier blijkt dat in het pand waarin aangever in die tijd een kamer bewoonde woordenwisselingen, ruzies, worstelingen, geweldsincidenten en treiterijen meer regel dan uitzondering waren, hetgeen andere oorzaken voor het operatief ingrijpen op 19 oktober 2017 bij aangever niet onwaarschijnlijk maken.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte daarom van het tenlastegelegde strafverzwarende gevolg, namelijk het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 5 november 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde partij] heeft mishandeld door [benadeelde partij] voornoemd meermalen met de vuist en met een boormachine op het hoofd te slaan.
2.
hij op 5 oktober 2017 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] eenmaal in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 oktober 2017 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] door hem met een vuist in het gezicht te slaan. Op 5 november 2017 heeft verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] wederom schuldig gemaakt aan mishandeling van dezelfde persoon. De mishandeling vond ditmaal plaats door aangever meermalen op het hoofd te slaan met vuisten en met een boormachine. Aangever heeft hierdoor pijn en letsel opgelopen. In beide gevallen was er sprake van een worsteling waarbij over en weer gewelddadige handelingen hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de mishandeling op 5 november 2017 merkt het hof op dat de handelingen van verdachte betrekking hebben op het slaan met de vuisten tegen het hoofd van aangever. Medeverdachte Mink heeft zich schuldig gemaakt aan zowel het slaan met de boormachine als het slaan met vuisten tegen het hoofd van aangever. Aldus heeft verdachte, samen met zijn medeverdachte, met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juli 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het hof houdt voorts rekening met het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 januari 2018, waarin wordt geadviseerd om een taakstraf op te leggen, zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan – de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop. Voor een andere, mildere strafmodaliteit, komt verdachte, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet in aanmerking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.084,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.011,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op beide data heeft een mishandeling plaatsgevonden waarbij zowel verdachte als de benadeelde partij een aandeel hebben gehad. Aldus is niet eenvoudig vast te stellen wat het aandeel van de benadeelde partij is geweest in het geheel. De mate van eigen schuld is derhalve niet eenvoudig te bepalen, terwijl deze mate van eigen schuld invloed kan hebben op de hoogte van de immateriële schade, zoals de benadeelde partij deze stelt te hebben geleden. Een onderzoek naar de vaststelling van dit aandeel zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ondanks dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering, zal het hof verdachte wel – hoofdelijk – veroordelen tot betaling van de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten. In dit geval heeft de benadeelde partij in redelijkheid kosten gemaakt in de vorm van reiskosten van en naar de terechtzitting in eerste aanleg.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, waarbij de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
11,40 (elf euro en veertig cent).
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 2 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.