ECLI:NL:GHARL:2020:7403

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-005595-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan financieel voordeel uit bewezenverklaard handelen in strijd met de Opiumwet

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingesteld tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat-generaal had een vordering tot ontneming van €9.820,38 ingediend, maar het hof heeft vastgesteld dat uit het strafdossier en de behandeling ter terechtzitting niet is gebleken dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde handelen. Hierdoor heeft het hof de vordering tot ontneming afgewezen.

Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw rechtgedaan. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing van de politierechter, die op 6 oktober 2017 had geoordeeld over de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zitting op 2 september 2020 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de betrokkene hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor het financieel voordeel, wat heeft geleid tot de afwijzing van de ontnemingsvordering.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van bewijsvoering in ontnemingszaken en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk financieel voordeel is genoten uit strafbare feiten. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. W. Foppen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005595-17
Uitspraak d.d.: 16 september 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2017 met parketnummer 16-106597-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van €9.820,38. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. H.A. Rispens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 16 september 2020 met parketnummer 21-005594-17 ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot straf.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal afwijzing van de vordering gevorderd omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde. De raadsman heeft zich bij pleidooi op hetzelfde standpunt gesteld.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.