ECLI:NL:GHARL:2020:7702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
21-001434-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met wijziging van opgelegde straf in hoger beroep wegens winkeldiefstal en vernielingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor winkeldiefstal en meerdere vernielingen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar kwam tot de conclusie dat de opgelegde straf niet meer in verhouding stond tot de feiten. De verdachte werd nu veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest.

Het hof baseerde zijn beslissing op het onderzoek dat had plaatsgevonden tijdens de zitting op 7 september 2020 en de eerdere zittingen. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van twee weken en de schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal en vernielingen, wat hinder en schade veroorzaakte voor de gedupeerden. De reclassering had in een rapport aangegeven dat het recidiverisico hoog was en dat de verdachte problemen had op verschillende levensgebieden, wat het werken aan gedragsverandering bemoeilijkte.

De beslissing van het hof om de gevangenisstraf te verlagen was mede gebaseerd op de conclusie dat de verdachte zijn leven enigszins leek te hebben gebeterd. Het hof oordeelde dat er geen meerwaarde was in de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, gezien de houding van de verdachte ten opzichte van eerder reclasseringstoezicht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.J. Bosch als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001434-19
Uitspraak d.d.: 21 september 2020
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-210044-18 en 16-007078-19,
16-177365-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 215,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel toe te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 maart 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte van het tenlastegelegde onder feit 2 van parketnummer 16-177365-18 vrijgesproken en ter zake van het tenlastegelegde onder feit 1 van parketnummer
16-210044-18, feit 1 van parketnummer 16-007078-19 en feit 1 van parketnummer
16-177365-18 veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, behandeling bij een instelling als Forensisch Amethist, verblijven in een instelling voor beschermd wonen/maatschappelijke opvang na het klinische traject, een alcohol- en drugsverbod en meewerken aan controles.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 2.026,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, echter met uitzondering van de opgelegde straf. Ten aanzien daarvan komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en
[benadeelde 3] zijn niet meer aan de orde, nu zij zich in hoger beroep niet opnieuw hebben gevoegd in het strafproces.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en het tweemaal beschadigen van een auto. Diefstal en vernieling veroorzaken hinder, schade en ergernis voor de gedupeerden. Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 augustus 2020 blijkt dat verdachte meermalen ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft het hof kennis genomen van de inhoud van een reclasseringsadvies van 5 maart 2019. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en stelt vast dat sprake is van een toenemende delict-frequentie en het veroorzaken van overlast. Verder spelen er bij verdachte problemen op het gebied van huisvesting, werk/dagbesteding, financiën, psychisch functioneren, verslaving en zijn houding ten opzichte van het accepteren van hulpverlening. Hierdoor wordt het werken aan gedragsverandering ernstig bemoeilijkt.
De reclassering komt tot de conclusie dat verdachte (nagenoeg) geen responsiviteit op het reclasseringstoezicht toont en dat er geen contact met hem mogelijk is. Hij komt de afspraken in het kader van de meldplicht niet na en heeft niet meegewerkt aan verdiepingsdiagnostiek, een ambulante behandeling en onderhavig reclasseringsadvies. Om recidive te voorkomen zou betrokkene klinisch behandeld moeten worden voor zijn problematiek, echter lukt het tot op heden niet om dit te bewerkstelligen zodat betrokkene in aanraking blijft komen met politie en justitie.
Uit het reclasseringsrapport blijkt verder dat er op 12 februari 2019 in het kader van Persoonsgerichte Aanpak (PGA) in de gemeente Almere overleg is geweest met de verschillende betrokken instanties. Op 11 februari 2019 heeft betrokkene een In Bewaringstelling (IBS) opgelegd gekregen vanwege verward gedrag. Verdachte heeft in het verleden vaker een BOPZ-maatregel gekregen die niet heeft geleid tot blijvende gedragsverandering. In het behandelingsplan van GGZ Centraal d.d. 19 februari 2019 staat: "Het betreft een 29-jarige man, zeer zorgmijdend, in beeld bij persoonsgebonden aanpak gemeente Almere, bekend met schizofrenie en ernstige stoornis in cannabisgebruik, nu opgenomen (in eerste instantie vrijwillig, na enkele dagen met IBS) in verband met toenemend verward en agressief gedrag in het kader van psychose bij de bekende schizofrenie, geluxeerd door problemen in contact met moeder die hem ook uit woning heeft gezet en onderhouden door het cannabisgebruik."
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat tot 13 maart 2020 een zorgmachtiging heeft gelopen en dat er op dit moment geen sprake is van een verplicht zorgkader ten aanzien van verdachte. Daarnaast lijkt het patroon van het plegen van winkeldiefstallen en vernielingen sinds 2018 doorbroken te zijn en was de laatste veroordeling van verdachte in juni 2019.
Al met al acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van 2 weken passend en geboden. Gelet op wat de reclassering omtrent de houding van verdachte ten opzichte van eerder reclasseringstoezicht heeft gerapporteerd, ziet het hof geen meerwaarde in de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat verdachte zijn leven enigszins lijkt te hebben gebeterd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 21 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.