In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft belang bij de toetsing van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing, ook al is deze niet ten uitvoer gelegd. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter van 26 november 2019 bekrachtigd, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend, en de beschikking van 27 maart 2020 vernietigd, waarin opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing werd gevraagd door de gecertificeerde instelling (GI). Het hof oordeelt dat de problematiek van de vader, die destructief gedrag vertoont, de onveilige situatie voor de kinderen in stand houdt. De moeder wordt als een adequate opvoeder gezien en het hof beslist dat de kinderen bij haar kunnen wonen. De GI had onvoldoende onderbouwd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was, en het hof benadrukt dat uithuisplaatsing een ultimum remedium moet zijn. De omgang met de vader zal begeleid moeten worden, gezien zijn problematiek en het contactverbod dat hem is opgelegd. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.