Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de toedeling van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende financiële compensatie. De rechtbank Gelderland had eerder beslist dat de woning aan de man werd toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij een bedrag van € 126.828,- aan de vrouw zou betalen. Deze beslissing was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw het recht had om de beslissing direct uit te voeren, ook al was er hoger beroep ingesteld.
De man heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van deze uitvoerbaar bij voorraad verklaring, omdat hij in een financiële noodtoestand zou verkeren en niet in staat zou zijn om het bedrag aan de vrouw te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2020 heeft de man zijn verzoek toegelicht, maar de vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof heeft in zijn overwegingen de goede procesorde in acht genomen en geoordeeld dat de man onvoldoende onderbouwd heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag in de eerdere beslissing van de rechtbank.
Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van de beschikking zwaarder wegen dan die van de man. De man heeft niet overtuigend aangetoond dat hij in een financiële noodtoestand verkeert, en zijn argumenten zijn voornamelijk inhoudelijk van aard, die in de hoofdzaak aan de orde moeten komen. Het hof heeft daarom het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring afgewezen, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.