ECLI:NL:GHARL:2020:7788

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
200.279.606/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaar bij voorraad verklaring in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de toedeling van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende financiële compensatie. De rechtbank Gelderland had eerder beslist dat de woning aan de man werd toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij een bedrag van € 126.828,- aan de vrouw zou betalen. Deze beslissing was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw het recht had om de beslissing direct uit te voeren, ook al was er hoger beroep ingesteld.

De man heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van deze uitvoerbaar bij voorraad verklaring, omdat hij in een financiële noodtoestand zou verkeren en niet in staat zou zijn om het bedrag aan de vrouw te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2020 heeft de man zijn verzoek toegelicht, maar de vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof heeft in zijn overwegingen de goede procesorde in acht genomen en geoordeeld dat de man onvoldoende onderbouwd heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag in de eerdere beslissing van de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van de beschikking zwaarder wegen dan die van de man. De man heeft niet overtuigend aangetoond dat hij in een financiële noodtoestand verkeert, en zijn argumenten zijn voornamelijk inhoudelijk van aard, die in de hoofdzaak aan de orde moeten komen. Het hof heeft daarom het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring afgewezen, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.606/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 256940)
beschikking van 29 september 2020 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.H. Zijlstra te Soesterberg, gemeente Soest,
en
[verweerster],
wonende te [B] in Frankrijk,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.M. Subelack te ‘s-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat het (voormalig) echtelijk woonhuis, met ondergrond en woonerf, gelegen aan de [a-straat] 36 te [A] aan de man wordt toegedeeld, onder vergoeding van
€ 126.828,- aan de vrouw, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 17 juni 2020;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met producties;
- een journaalbericht van mr. Zijlstra van 1 september 2020 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Zijlstra van 4 september 2020 met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Subelack van 4 september 2020 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 september 2020 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Met verwijzing naar artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven heeft mr. Subelack bij het journaalbericht van 4 september 2020 alsmede tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van het journaalbericht van mr. Zijlstra van 3 september 2020 met als bijlage een akte houdende aanvulling/specificatie gronden tevens houdende pleitaantekeningen. Het hof heeft op de mondelinge behandeling beslist dat hierop geen acht wordt geslagen op grond van de goede procesorde. De akte is omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden en zonder noodzaak twee dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingekomen ter griffie van het hof zodat de vrouw in redelijkheid daarvan niet voldoende heeft kunnen kennisnemen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. De aanvulling van de gronden van het verzoek acht het hof voorts in strijd is met de zogenoemde tweeconclusieleer.
3.2
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.3
Voorop gesteld wordt dat het hof enkel het verzoek tot schorsing van de onder 1 genoemde beslissing zal beoordelen. Ook het aanvullende verzoek, niet alleen vermeld in de hiervoor genoemde akte bij het journaalbericht van 3 september 2020 maar ook kenbaar gemaakt door de man op de mondelinge behandeling, inhoudende dat de beslissing van de rechtbank over de verdeling van de polissen geschorst dient te worden, acht het hof in strijd met de goede procesorde omdat het al bij het beroepschrift gedaan had moeten worden.
3.4
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.5
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.6
Het hof stelt vast dat de rechtbank de beslissing houdende uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet van een motivering heeft voorzien. Dit betekent dat het hof kan beslissen met inachtneming van de hiervoor onder (a en b) vermelde eisen. Nu de man zijn verzoek (mede) baseert op een kennelijke misslag en op een financiële noodtoestand, zal de hof de stellingen van de man (ook) beoordelen met inachtneming van het onder c vermelde criterium.
3.7
Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat sprake is van een kennelijke (juridische of feitelijke) misslag van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft het oordeel om de voormalige echtelijke woning (verder: de woning) aan de man toe te delen gebaseerd op de in die procedure naar voren gebrachte standpunten van de man en de vrouw. De standpunten van de man, waaronder dat er bij het vaststellen van de waarde van de woning geen rekening is gehouden met de financieringsmogelijkheden van de man, de continuïteit van de onderneming, de schuld van partijen aan de V.O.F. in verband met de aflossing van de lening die is aangegaan voor de verbouwing van de woning, de gestelde dubbele levering van de woning, betreffen telkens inhoudelijke argumenten die in de hoofdzaak aan de orde moeten komen. Dat de rechtbank anders heeft beslist dan de man voorstaat, maakt niet dat sprake is van een kennelijke misslag.
3.8
Bij de hierna te maken belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beschikking en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
Het hof oordeelt als volgt. De door de man bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beslissing ziet op de betaling van een geldsom door de man aan de vrouw. Hiermee is het belang van de vrouw gegeven. De vrouw heeft onbetwist verklaard dat partijen al ruim zeven jaar aan het procederen zijn. Zowel de afwikkeling van de V.O.F. als de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn thans nog onderdeel van (de juridische) strijd tussen partijen. De argumenten van de man waarom de verdeling van de woning in dit specifieke geval niet los kan worden gezien van de afwikkeling van de V.O.F., zullen in de bodemzaak aan bod dienen te komen.
De man stelt dat hij het bedrag van € 126.828,- thans niet aan de vrouw kan betalen, omdat hij geen liquide middelen heeft en deze ook niet in zijn V.O.F. kan vrijmaken. Hij stelt verder nog dat hij als de vrouw de bestreden beschikking executeert, hij in een financiële noodtoestand komt en zijn bedrijf failliet kan gaan. De stellingen van de man zien voornamelijk op de afweging van de rechtbank waarmee de man zich niet kan verenigen en dienen eerst aan de orde te komen in de hoofdzaak.
Voor zover de man betoogt dat sinds de bestreden beschikking zijn financiële omstandigheden zijn verzwaard waardoor er een noodsituatie is ontstaan heeft hij zijn stellingen – tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw – onvoldoende onderbouwd of toegelicht. Een duidelijk en onderbouwd overzicht van het vermogen van de man en de hem (niet) ter beschikking staande gelden sinds de bestreden beschikking, ontbreekt in deze schorsingsprocedure.
De man heeft onder andere gesteld dat hij een kredietaanvraag heeft ingediend bij de Rabobank, maar dat de bank heeft laten weten op basis van de jaarstukken 2017 en 2018 geen financiering te willen verstrekken. De man heeft de kredietaanvraag bij de Rabobank noch de afwijzing door de Rabobank met stukken onderbouwd, zodat het hof de stellingen van de man niet kan verifiëren. Het e-mailbericht van de Rabobank dat de man bij journaalbericht van 4 september 2020 als productie 58 heeft overgelegd is niet voldoende. Het is zonder stukken niet te verifiëren wat de man bij zijn aanvraag aan de Rabobank heeft voorgelegd. Verder heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij andere banken of kredietinstanties heeft benaderd. Van een financiële noodtoestand is het hof onvoldoende gebleken.
3.9
Op grond van het voorgaande acht het hof het belang van de vrouw bij uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing tot toedeling van de woning aan de man onder vergoeding van € 126.828,- aan de vrouw zwaarder wegen dan het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand op dit punt. Het hof heeft meegewogen de verklaring van de vrouw dat zij niet zal overgaan tot executie van de bestreden beschikking ten laste van de woning.
Het hof zal het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 29 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.