ECLI:NL:GHARL:2020:8156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.788
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], van de moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen, of in ieder geval om voorwaarden te stellen voor een terugplaatsing. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder alleen belast is met het gezag over de kinderen en dat er eerder al ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen hebben plaatsgevonden. De kinderrechter had eerder geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar belangen behartigd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet aan de voorwaarden heeft voldaan die eerder door de kinderrechter zijn gesteld voor een mogelijke terugplaatsing van de kinderen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de continuïteit en veiligheid van de opvoeding van de kinderen in de pleeggezinnen gewaarborgd moet blijven. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de kinderen en de noodzaak van een veilige opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.788
(zaaknummer rechtbank Overijssel 244774)
beschikking van 8 oktober 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Greven te Borne,
en
de gecertificeerde instelling
de stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 augustus 2020;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 17 augustus 2020;
- de brief van mr. Greven van 31 augustus 2020 met bijlagen;
- het verweerschrift van de GI van 1 september 2020 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 september 2020 plaatsgevonden. De moeder is niet verschenen. Namens haar is haar advocaat verschenen. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] (jeugdbeschermers). Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [D] ,
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2019 te [E] .
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 26 augustus 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en de op dat moment nog ongeboren [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, tot 9 september 2019, welke termijn is verlengd tot 26 november 2019.
3.3
Bij beschikking van 22 november 2019 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 22 november 2020 en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 22 november 2019 tot 22 mei 2020, van [de minderjarige1] in een crisispleeggezin en van [de minderjarige2] in een moeder-kindvoorziening, althans (als plaatsing in genoemde voorziening niet heeft plaatsgevonden) in een crisispleeggezin.
3.4
Bij beschikking van 14 december 2019 heeft de kinderrechter de GI gedeeltelijk met het gezag over [de minderjarige2] belast tot (na herroeping) 20 december 2019 voor wat betreft het geven van toestemming voor een medische behandeling.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een (crisis)pleeggezin verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 22 november 2020.
3.6
[de minderjarige1] is op 1 oktober 2019 geplaatst bij oma van vaderszijde. Op 4 november 2019 is hij overgeplaatst naar het huidige perspectiefbiedend pleeggezin.
[de minderjarige2] is direct na de geboorte geplaatst in een crisispleeggezin. Eind juni 2020 is zij overgeplaatst naar het huidige perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende primair het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij om het verzoek tot verlenging toe te wijzen met als voorwaarde dat daarbij (al dan niet met plaatsing in een moeder-kindvoorziening) toegewerkt wordt naar een definitieve terugplaatsing van de kinderen bij haar thuis.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Volgens de moeder is niet alles geprobeerd om de ingrijpende maatregel van uithuisplaatsing te voorkomen. Er is geen deugdelijk wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de moeder. Niet voldoende is komen vast te staan dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen is.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken.
Voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] was de moeder onvoldoende in staat om een opvoedingssituatie te creëren, waarin voor [de minderjarige1] voldoende regelmaat, stabiliteit, continuïteit, voorspelbaarheid en veiligheid aanwezig zijn. De moeder was vaak niet bereikbaar voor de destijds ingezette ambulante hulp van [F] . [de minderjarige1] verscheen regelmatig niet dan wel te laat op school. Tijdens de zwangerschap van [de minderjarige2] heeft de moeder in verband met vermoeden van gebruik van alcohol en/of drugs een urinecontrole ondergedaan, waarvan de uitslag positief was. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Greven namens de moeder verklaard dat de moeder sinds kort in een studio verblijft in het kader van een begeleid-wonentraject van de organisatie [G] in [A] en dat zij binnenkort een persoonlijkheidsonderzoek zal ondergaan. Voorts heeft mr. Greven verklaard dat de moeder moeite heeft om meerdere taken naast elkaar uit te voeren.
5.4
Het hof oordeelt als volgt. In de beschikking van 22 november 2019 heeft de kinderrechter geoordeeld dat een uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. In de beschikking van 22 november 2019 heeft de kinderrechter enkele door de raad geformuleerde voorwaarden voor thuisplaatsing van de kinderen opgenomen. In hoger beroep is niet gebleken dat de moeder aan die voorwaarden heeft voldaan. De gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard er niet van op de hoogte te zijn dat de moeder nu beschikt over de door mr. Greven genoemde woning. Stukken waaruit blijkt dat de moeder die woning heeft betrokken zijn niet overgelegd. Voorts is gebleken dat het vereiste persoonlijkheidsonderzoek van de moeder nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Daardoor ontbreekt nog steeds belangrijke informatie over het functioneren van de moeder. Daarnaast is ook aan de voorwaarde dat de moeder zich tijdens de vaste contactmomenten met [de minderjarige1] betrouwbaar en voorspelbaar toont niet voldaan: gebleken is dat de moeder diverse keren te laat is verschenen bij die omgangsmomenten en dat zij tijdens die momenten met [de minderjarige1] haar wens bespreekt dat hij weer bij haar komt overnachten. De moeder komt ook nu nog regelmatig afspraken niet (correct) na, waardoor zij onvoldoende betrouwbaar is gebleken. Zo is het haar ook niet gelukt om aanwezig te zijn bij de zitting van het hof, alhoewel ze wel van plan was om te komen.
Het is in het belang van [de minderjarige1] dat hij met name duidelijkheid, structuur en begrenzing krijgt aangeboden, waaraan het in de opvoedingssituatie bij de moeder heeft ontbroken. Daarbij past geen onzekerheid over de vraag of de moeder wel (tijdig) verschijnt voor de omgangsmomenten. Daarbij past ook niet dat de moeder bij [de minderjarige1] verwachtingen wekt ten aanzien van een thuisplaatsing. Bovendien heeft de moeder geen inzicht gegeven in het verloop van haar drugs-/alcoholverslaving. Zij heeft geen recente testresultaten kunnen dan wel willen overleggen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de kinderen in de pleeggezinnen, waar het goed met hen gaat, dienen te blijven. [de minderjarige1] heeft in de opvoedingssituatie bij de moeder veel meegemaakt en [de minderjarige2] is, gelet op haar leeftijd, erg kwetsbaar. Het is in het belang van de kinderen dat zij van de in de pleeggezinnen aangeboden opvoeding kunnen blijven profiteren. Bij het uitblijven van de verzochte verlenging van de uithuisplaatsing zijn de continuïteit van en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet gewaarborgd: het risico dat de moeder nog steeds niet in staat is om die continuïteit en veiligheid te bieden is, nu van het tegendeel op geen enkele wijze is gebleken, gewoonweg te groot.
Verlenging van de uithuisplaatsing is dan ook noodzakelijk. Het hof ziet, gelet op het voorgaande, bovendien geen basis om nu al toe te werken naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 mei 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, R. Prakke-Nieuwenhuizen en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 8 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.